positie. Zij loopt gevaar tussen haar voorganger en opvolger te worden ‘doodgedrukt’. In het Middelnederlands, toen men veel meer phonetisch spelde dan wij dat doen, vindt men herhaaldelijk spellingen als des kins (= kinds), des lans (= lands), hons (= honds), vrienscap (= vriendschap), lanscap (= landschap), lansate (= landzaat) enz. Ook in de 17de-eeuwsche taal komen herhaaldelijk overeenkomstige vormen voor. Die zijn oren de kost geeft, hoort ook nu hanschoen, lanschap, natuurlijk naast handschoen, landschap (met t). De een spreekt meer gearticuleerd, ‘correcter’ dan de ander en - eenzelfde persoon spreekt in de familiekring anders dan onder vreemden of op een vergadering, anders in alle kalmte dan in boosheid. Natuurlijk blijft de schrijfwijze landschap, handschoen met d; wij zijn of maken ons steeds de samenhang met land en hand bewust. En dat gevoel voor samenhang blijft in gesproken taal ook steeds weer de d (t) steunen. Maar - daar is nu bijv. alle hens (aan dek); velen weten niet dat dit een vernederlandsing is van 't Eng. all hands. Hier bestond geen enkele remming voor de vereenvoudiging van de medeklinkercombinatie: alle hens met ns werd spreek- èn schrijftaal.
Het Woordenboek geeft pantser naast panser. Het woord is een ontlening uit het Duits; daarmee is pantser als de oorspronkelijke vorm te beschouwen, maar de vereenvoudigde uitspraak: panser is, ook voor geschreven taal geoorloofd. Ook in ransel, rantsoen, (ver-)kwanselen heeft de t-vorm de oudste rechten, maar alleen in rantsoen is die in de geschreven taal gebleven. Daarnaast keurt het Woordenboek ransoen goed, een vorm die niet tot mijn schrijfgewoonte hoort. - Bij al deze woorden zijn geen remmingen tegen vereenvoudigde uitspraak en schrijfwijze: het eerste lid van deze vreemde woorden heeft geen conserverende kracht, het zegt ons niets.
Ik hoor herhaaldelijk winsel = windsel; natuurlijk: windsel, bij winden. Maar, ook hier maakt men zich nauwelijks meer dit verband bewust; daarmee krijgt de neiging tot vereenvoudiging vrijer spel.
Laat ik ten bewijze van deze vereenvoudigingsneiging nog een aantal woorden noemen, waar de combinatie nts > ns is geworden: bijkans (= bij de kant langs; dialectisch nog bekant), thans en althans (waarin hand zit); ook doorgaans, vervolgens, willens en wetens en dgl. woorden, waaraan deelwoordvormen (doorgaand, vervolgend enz.) ten grondslag liggen; over de s spreek ik niet. Begunstigend zal bij de laatste ook de zwakke klemtoon hebben gewerkt; vgl. in spreektaal 's avons, 's och(t)ens, waar zelfs ook nog de n kan verdwijnen en alleen de s zich zegevierend handhaaft (saves, soches).
We zijn er nog niet; nts kan worden vereenvoudigd tot ns, maar - ook het omgekeerde kan plaats hebben: ns kan nts worden. Het taalleven is steeds gecompliceerd, even gecompliceerd als de mens van wie de taal een functie is! Waar ligt de grens tussen nts en ns? Er zijn nauwkeurige phonetische registratie-apparaten nodig om in bepaalde gevallen uit te maken, of na de n nog even de ogenbliksklank t tot zijn recht komt of niet; ons gehoor twijfelt soms en is bedriegelijk. Een oorspronkelijke ns kan heel licht gevaar lopen nts te worden: Er zijn bij de overgang van n op s twee veranderingen in de articulatie nodig (als ik de werking van de stembanden buiten beschouwing laat): 1o de verbinding tussen neusen keelholte wordt afgesloten; 2o de volkomen afsluiting die de tong vormt tegen de boventanden, moet worden gewijzigd in een nauwe doorgang, waardoor de schuringsklank s wordt gevormd. Stel nu dat men wijziging 1 tot stand brengt, maar - nog even de volkomen afsluiting van de tongpunt tegen de boventanden (de n-stand dus van de tong) handhaaft, dan wordt de s één ondeelbaar ogenblik voorafgegaan door een kleine ontploffing van de achter de boventanden verzamelde adem, die, nu de neusholte reeds van de keelholte is afgesloten, niet door de neus kan ontwijken: Er komt, heel even maar, een t, dan gaat de ‘deur op de kier’, en de s schuurt door die nauwe opening, m.a.w.: tussen n en s ontstaat een overgangsklank t. Vooral bij nadrukkelijk, gearticuleerd spreken kan dit gebeuren.
Theorie? Bij Bredero o.a. vindt men: andersints (= anderzins); in Middelnederlandse taal: du wints (= du wins, uit du winnes = jij wint); het Mnl. wintsel, meest gespeld winsel, betekent winst en hoort bij winnen. Ik noem maar enkele vbb., maar zou op overeenkomstige overgangsklanken kunnen wijzen in hij kompt, hembd en dgl., spellingen die vroeger veel voorkwamen, die men bij ongeletterden nog aantreft.
Nts kan ns worden en ns nts (nadrukkelijkheid, ook wel neiging tot hypercorrectheid zal bij dit laatste proces een rol spelen). - Ik breng U terug bij mijn arme scholier: zijn rapportcijfer kan aan één fout hangen. Aanwenden is hem eerst gesuggereerd - en nu neemt hij de proef op zich zelf: wat zeg ik, wat zegt men: aanwensel, aanwentsel, hij twijfelt, hij komt er niet uit: nds-ns? Als hij de verkeerde keus doet, hièr, opzettelijk ook nog onder de suggestie van aanwenden gebracht, dan zijn er ‘verzachtende omstandigheden’. Het was mijn bedoeling daarop enig licht te doen vallen, stellig niet met de wens om de fout ‘goed te praten!’
Als U, die thuis rustig dit alles kunt overdenken, zegt: ‘maar wat drommel, hij kàn, hij mòet toch weten dat het is: zich iets aanwennen, zonder d’, dan wil ik U graag volkomen gelijk geven.