‘Wat is haperen voor een woord?’
§§ - Haperen is: vastgehecht, hangen blijven, haken, en dus: belemmerd worden in zijn voortgang. ‘Mijn horloge hapert af en toe, het blijft haken, het houdt af en toe op met loopen.’ ‘Het schijnt 'm hier te haperen’; hier schijnt het beletsel, de fout, het gebrek te zitten. ‘Wat hapert er aan?’, wat scheelt er aan? ‘Het hapert hem in zijn bol’. ‘Aan zijn kennis hapert (= ontbreekt) wel het een en ander’. ‘Als het dáár slechts aan hapert..., dan weet ik raad, geld zult ge hebben’ (Potgieter). ‘Hij kon den heelen tekst uit het hoofd opzeggen, zonder ook maar één keer te haperen.’
Wat het voor een woord ‘is’? de afkomst er van? Het komt uit het Duitsch, denkelijk. Of uit het Deensch, ‘happe’; of uit het Zweedsch, ‘happla’ (= stamelen, stotteren, of: snakken, hijgen). Of uit het Litausch. Of wie weet waar nog verder vandaan. Maar daar hebben wij geen boodschap aan!
‘Waarom noemen wij een kolenemmer of kolenbak van een bepaald slank model een kolenkit?’
§§ - Een ‘kit’ - zegt Dr. A. Beets in het door hem bewerkte deel van het Wb. d. Ndl. Taal - is: een draag- en schenkvat voor vochten, meer of minder van de gedaante van een kan, gemaakt van hout (van gekuipte duigen met houten, koperen of ijzeren banden), van metaal of van steen (aardewerk). ‘Wat wijn belieft v, goê man? - Een pintken garnaten, Ende een pintken ypocras om mijn wijf - Van den besten, van den besten, met volle kitten’ (ao 1518). ‘Noch gekocht een houten kitte met coper beslagen’ (ao 1617.) ‘Kitten, die op de maat van 10 kannen à 10 mutsjes worden geëikt’ (ao 1764).
Een genoeglijk werk werd het eertijds geacht: ‘een braave Schink te kluiven, en dan een kittebiers te stuuwen in zijn maag’.
Aaskit, aastonnetje, aasvat (van visschers); ‘een koffie- en een theekit, een petroleumkit’ (Inventaris van het loggerschip Avontuur, N. Rott. Crt. van 5 Juni 1890); kolenkit; melkkit; traankit; waterkit. Een houten kit is het attribuut van landloopers.
‘Vermeldt het woordenboek iets omtrent een oud woord hal, dat naar ik in de krant lees, gebezigd wordt voor grond, hard geworden door de vorst?’
§§ - Ja, ook in deze beteekenis vermeldt het Wb. d. Ndl. Taal het woord ‘hal’. Het schijnt in Zuid-Nederland (= Vlaanderen) geheel onbekend te zijn en ook in de andere Germaansche talen in overeenkomenden vorm niet voor te komen.
In het Latijn bestaat een woord ‘callum’, ‘callus’ = verharding van de huid, dus: eelt; bij den schrijver Plinius echter gebezigd voor: harde korst van den grond. Misschien hebben onze latiniseerende voorvaderen dit gebruik gekend, en met hun ‘hal’ overgenomen.