‘Achterlaadgeweer’
Een lesje van Matthijs de Vries.
Wij stuiten wel eens - en onze technici in het bijzonder - op moeilijkheden, wanneer wij woorden willen maken voor nieuwe begrippen, nieuwe dingen. Wij zijn dan geneigd alle denkbare eigenschappen van dat nieuwe ding in het woord uit te drukken, in dat ééne woord, en komen dan menigmaal tot onmogelijk lange samenstellingen; strijdig met den aard van de taal en van geen waarde voor het gebruik.
Laat ons hooren wat De Vries van zulk een ‘woordsmederij’ zegt. Hij spreekt over het woord ‘Achterlaadgeweer’. ‘Men zal het niet [in het Woordenboek] vinden, evenmin als “Achterstapinrijtuig”, door den Spectator ironisch naar dezelfde analogie gesmeed. Waarom niet? Omdat wij een woordenboek willen geven van “de Nederlandsche Taal”, niet van taalbedervende nieuwmodische wanspraak. Er was trouwens een afdoend beletsel, dat het opnemen van dit staaltje volstrekt onmogelijk maakte. Wij zijn gewoon, bij elk woord de etymologische verklaring te geven. Maar wie lost ons het raadsel op, hoe “Achterlaadgeweer” gevormd is? Elk samengesteld woord bestaat uit twee leden, niet meer en niet minder. Welnu, hoe dan af te deelen? Uit “Achterladen” en “Geweer”? of uit “Achter” en “Laadgeweer”? Maar noch “achterladen” noch “laadgeweer” heeft ooit bestaan: geen van beide levert zelfs een verstandigen zin. De eene verklaring is dus even ongerijmd als de andere, en een derde is ondenkbaar. Hoe men 't keere, “Achterlaadgeweer” is een klank zonder samenhang of eenheid, eene aaneenlijming van drie leden, en derhalve taalkundig eene onmogelijkheid, een onding. Hoe dan de nieuwe uitvinding te noemen? Het zal best zijn nog een poosje te wachten, totdat een goede voorraad van zulke geweren gereed en aan de manschappen rondgedeeld is. Dan zal het niet lang duren, of zij krijgen een gepasten naam; want de “spraakmakende gemeent'” vormt beter woorden dan de geleerden en dagbladschrijvers. Misschien zullen onze soldaten het nieuwe wapen eenvoudig een “Achterlader” noemen. Dat het een “geweer” is, behoeft wel niet uitgedrukt; dat ziet men vanzelf. Men spreekt ook van een revolver, niet van een revolver-pistool. “Achterlader”
(van de gekoppelde uitdrukking “achter laden”) zou zeker goed gevormd zijn, in overeenstemming met “aflegger”, een oud kleed dat men aflegt, “doorrooker”, een pijp die men doorrookt, “uitdoeners” (in Zeeland), doperwten, die men uit de peul doet, enz. Zoo ook “achterlader”, een geweer dat men van achteren laadt. Dergelijke verwisselingen van actief en passief zijn overal in de volksspraak een uiterst gewoon verschijnsel, waarvan vooral onze taal menigvuldige voorbeelden bezit.’
De ‘spraakmakende gemeent'’ heeft het vertrouwen, dat De Vries in haar stelde, niet beschaamd. In een naschrift zegt de schrijver: ‘Sedert wij dit schreven, is het dwaze “Achterlaadgeweer” weder in onbruik geraakt, en “Achterlader” werkelijk de gewone naam geworden.’