Staan
- Het staat nog te bezien of het wel juist is te zeggen, dat lage schoenen ‘liggen’; als zij netjes op de zolen staan, dan ‘staan’ zij. Het Wb. d. Ndl. Taal omschrijft staan van personen met: in opgerichte houding op zijn voeten rusten. ‘Staan’ wordt gebezigd in eigenlijke en daaruit voortgevloeide oneigenlijke, figuurlijke, of ook verzwakte beteekenissen.
Welk een uitgebreid en rijk gebied het beteekenisveld van dit werkwoord is, valt reeds af te leiden uit den omvang van het artikel staan in het Wb. d. Ndl. Taal. Om het in zijn welhaast tallooze gebruiksmogelijkheden te overzien, behoefde het niet minder dan 80 fijn bedrukte kolommen, gelijkstaande met ten minste 120 bladzijden in gewonen boekdruk. Wij kunnen slechts enkele grepen doen, in nauw verband met ons eigen dagelijksch taalgebruik, om de veelzijdigheid der ontwikkeling te toonen, met daarbij toch de aanwezigheid van grenzen, waar de uitbreiding, door overdracht, analogie en verzwakking teweeggebracht, blijkbaar gestuit werd.
Men ‘staat’ dus op zijn voeten, ofschoon wij ook, als het getal onzer jaren niet al te groot is, op onzen ‘kop’ kunnen staan, of op de handen. Wij staan aan het roer (het roer liggende bedienen gaat moeilijk); wij staan op schildwacht, op onzen post, op de bres; staan iemand in den weg, in het licht, ter zijde, staan voor den rechter, staan op een standpunt.
Wij staan (onze naam staat) op de lijst van gegadigden, wij staan op de nominatie, wij staan iemand ten dienste, in iemands dienst. Staan onder (of boven) iemand; staan in aanzien, in een goeden (slechten) roep, in een kwaad gerucht; staan schuldig aan iets, staan bij iemand in de gunst (of ‘vallen’ in ongenade!). Wij staan met iemand in verbond, met (tot) iemand in betrekking, in briefwisseling. Iets staat al of niet in ons vermogen. Wij staan in twijfel; onder verdenking, verbaasd, versteld, verstomd, beschaamd; staan onder iemands invloed, bevelen, hoede, voogdij; als er veel voor ons op het spel staat, staan wij op onze rechten, op ons stuk; wij staan iemand te woord; wij staan borg voor iemand. In vele van deze uitdrukkingen is staan gaan beteekenen: het zich bevinden, verkeeren in een staat of toestand, uiterlijk of innerlijk; vaak gaat het eenigszins op een synoniem van ‘zijn’ gelijken. Anderzijds drukt het verschillende verhoudingen uit, die versterkten, verrijkten inhoud geven aan den oorspronkelijken zin van staan: van bescherming, verantwoordelijkheid, zorg: staan over, staan voor iets.
‘Staan’ heeft de waarde van streven in de uitdrukkingen: staan naar eer, roem, naar een post, een prijs, naar de heerschappij, de oppermacht; staan naar de hand eener vrouw; iemand naar het leven staan.
Staan ‘staat’ tegenover bewegen: wij houden iemand staande; staand water; de klok, de wijzer staat op twaalf (de wijzer beweegt zich natuurlijk, maar voor het oog staat hij stil); zoo ook: de zon staat aan den hemel. Evenwel een veran-