[Vragen]
‘Hoe zijn wij er toe gekomen iets dat erg zout is, hartig te noemen?’ §§ - Wij noemen iets dat ‘erg’ zout is, niet ‘hartig’; hartig is wat net van zoutte is, het woord heeft een gunstige beteekenis. Als wij van een spijs, die al te zeer gezouten is, zeggen dat zij ‘nogal hartig’ is, bezigen wij een eufemisme, een verzachtende uitdrukking.
Hartig werd oorspronkelijk gebezigd met betrekking tot het hart: ‘draaihartig’ (van kool); lafhartig, laf van hart; het hart hier beschouwd als de zetel, de oorsprong van kracht, dat deel van den inwendigen mensch, van welks voeding, verkwikking of versterking de welstand en de gezondheid van iemands lichaam en de opgewektheid van zijn geest afhankelijk zijn. Men zou hiervoor ook de maag kunnen kiezen. ‘Nog niets over het hart gehad hebben’ is: nog niets genuttigd hebben. Wat de maag of het hart ten goede komt, is hartig. Een ‘hartversterkinkje’, b.v. Een glaasje wijn kan dus ‘hartig zijn’. Berkhey noemt: ‘die Veevrugten van Holland’ (t.w. kaas)... ‘een gezond en hartig voedsel’. Een hartig maal = een krachtig, smakelijk, stevig maal, flink, ruim, een goede maagvulling. Ontbreekt er het zout aan, is het maal laf en smakeloos, dan is het niet ‘hartig’: geen verkwikking voor hart (en maag). Maar is het welgezouten, dán is het wat het ‘hart’ vraagt. ‘Wilje kaes?... Wilje boter...? Wilje taerten, wilje vlaen?... Wilje dat wat hertigh is?’
Hartig heeft, afgezien van spijzen, de beteekenis verkregen van: flink, krachtig, pittig. Een ‘hartig’ woordje spreken. Niet laf of zoet of slaafsch, maar flink en waardig, mannelijk; ‘een hartige aanspraak’. Ook stevig en hartelijk: ‘een hartige zoen’. Eufemistisch gebruikt voor wat ruwe taal: ‘erger U niet aan sommige zeer hartige woorden’; ‘een paar te hartige stopwoorden’ (vloeken).
‘Wat wil schelen zeggen, in een uitdrukking als: Wat scheelt je. Ik scheel niets?’ §§ - Niets anders dan ontbreken, manquer, mankeeren. ‘Wat scheelt je’ wil dus zeggen: wat scheelt er aan, wat ontbreekt er aan (je gezondheid). Voor: ik scheel, mankeer niets, doen wij beter zeggen: mij scheelt, mankeert niets. Wij zeggen immers ook: mij ontbreekt niets, het ontbreekt mij aan niets; en niet: ik ontbreek niets.
Dat begrip van: ontbreken, te kort schieten, heeft zich ontwikkeld uit de beteekenis van schelen = verschillen, afwijken in eigenschappen of hoedanigheden, in afmetingen, in leeftijd, in bedrag. ‘Het kan mij niet schelen wat hij doet’ wil zeggen: het maakt voor mij geen verschil of hij het eene doet of het andere; het is mij om het even. ‘Het scheelt veel (of weinig)’: er ontbreekt (hier komt het begrip ‘ontbreken’ te voorschijn) veel, weinig aan.
‘Wat is het goede meervoud van handvat?’
§§ - Dat hangt er van af wat men bedoelt. Hand-vat, uit ‘hand’ en ‘vat’ (i.d.b.: stuk vaatwerk), dus een schenkkan, lampetkan (een grappig woord, dat ‘lampetkan’; niemand weet eigenlijk precies waar dat ‘lampet’ vandaan komt), dan is het zonder eenigen twijfel: handvat en. Maar dit woord gebruiken wij niet veel meer; daarentegen is handvat i.d.b. ‘handvatsel’ in dagelijksch gebruik en dit zal onze lezer dus bedoelen. Wij zouden hier spreken van handvatten: de handvatten (eng. ‘handles’) van een rijwielstuur.
‘Waarom zeggen we “morgen brengen”, als wij iets niet gelooven wat een ander ons verzekert?’ §§ - Ja, dat is een eigenaardige uitdrukking. Wij stellen dan hetgeen wij denken dat niet kan gebeuren, of dat wij niet willen, voor als (niet heden, maar) morgen kunnende of zullende gebeuren. ‘Margen weerkomen’, zei Bredero. ‘Morgen brengen’: het is immers nooit ‘morgen’; 't is altijd vandaag. De tapper die verkondigde: ‘Heden om geld, morgen om niets’ laadde waarlijk geen verplichting op zich.
‘Een boekje draagt als titel: De kunst van briefschrijven. Is het wel geoorloofd, hier het lidwoord weg te laten?’
§§ - Ons dunkt dat hier het lidwoord niet gemist kan worden.