| |
Van onze leden.
‘Al’ voor ‘op’.
Men vraagt onze aandacht voor het ‘germanisme’ al, in de uitdrukking: mijn geld is al. ‘Dit woord behoort niet thuis in onze taal’ oordeelt onze inzender.
§§ - Inderdaad, dit al behoort niet tot ons taalgebruik, maar - het klinkt wel vreemd, maar het is toch zoo - wij hebben het niet uit het Duitsch; als het bij ons voorkomt (wij hebben het nooit in onze taal gehoord), is het eer een belgicisme: de Vlamingen gebruiken het. En ook zij behoeven het niet uit het Duitsch overgenomen te hebben, want het komt ook voor in andere talen dan het Duitsch; al zal het den meesten van ons
| |
| |
wel uit het Duitsch bekend zijn. De Vlaming spreekt van: ‘het is daarmee al’, het is uit, de zaak is afgeloopen. ‘De appels zullen weldra al zijn’ (òp zijn). In het Duitsch is dit gebruik heel gewoon, ook in de schrijftaal: mein Geld, das Brot ist alle (op); hier ist der Weg alle (ten einde); ich bin ganz alle vom Laufen (uitgeput); und damit ists noch nicht alle (daarmee is 't nog niet uit). Ook in het Zweedsch: Vinet blef allt (de wijn raakte op); sommaren är snart all (de zomer is weldra voorbij); dermed är det allt (daarmee is het uit); blifva all af bekumring (opraken, verteerd worden van smart).
Waar dit gebruik door ontstaan kan zijn? De taalkundige Grimm heeft ons den weg gewezen. ‘Al’ is: geheel, gansch; aan dit begrip is ten nauwste verwant dat van: gereed, klaar, en dit voert geleidelijk tot dat van: afgedaan, ten einde gekomen.
In het Sanskrit, de oude taal van Voor-Indië, is een woord alam, en daarmede wordt ons al in verband gebracht. Dit ‘alam’ werd ook reeds gebruikt in den geest van ons woord; ‘alam têna’ = genoeg daarvan, het moet uit zijn; ‘alam atiwistarêna’ = genoeg van dien omhaal. (Wb. d. Ndl. Taal, II, 82)
Met het Duitsche woord ‘gar’ is het ook gegaan als met ons al; gar is eigenlijk: gereed, klaar, maar in Oostenrijk werd dit ‘gar’ gebezigd voor ons ‘al’. ‘Mit mir ists gar’: met mij is het gedaan. Als men den Duitscher zegt: ‘das Fleisch ist gar’, is hij verheugd want dan kan hij beginnen te eten, maar meer naar het Oosten is er dan juist geen reden tot verheuging, want er valt dan niets meer te eten; het vleesch is dan n.l. niet gaar, maar op!
| |
Ten hoogste
- Als onze overheid ons een verplichting oplegt, bedreigt zij ons ‘vanzelfsprekend’ (= uiteraard) met straf, als wij aan die verplichting niet voldoen, en zij laat niet na ons bij voorbaat te wijzen op de strafbepaling, opdat wij wel weten wat wij doen, als wij ongehoorzaam willen zijn.
Zij zegt dan: overtreding van dit voorschrift wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste... laat ons zeggen: duizend gulden. Een grappige manier van uitdrukken, dit ‘ten hoogste’. Het is niet het ‘ten hoogsten’ dat een zeer hoogen graad aanduidt (hij was ten hoogsten verbaasd, ten hoogsten afkeerig, ten hoogsten strafbaar); integendeel, het heeft hier een beperkende functie: volgens de ruimste rekening, in het uiterste (minst aannemelijke) geval. Ten hoogste, op zijn hoogst, op 't allermeest....
Het is dus alsof de Overheid een loopje met haar strenge voorschriften neemt; zooiets als: kalmpjes maar aan, deze soep wordt niet zoo heet genuttigd als zij wordt opgediend: het kan je op z'n hoogst duizend gulden kosten. Dat is hoopje-al (hoop en al)!
| |
Bescherm(ings)hoekijzer
- Men zal zich herinneren dat wij in ons blad (1940, 58) zijn opgekomen tegen de vorming ‘inschrijfnummer’, en gepleit hebben voor: inschrijvingsnummer, evenals: inschrijvingsbiljet, inschrijvingsgeld, inschrijvingslijst, enz. Wie gevoel heeft voor zijn taal zal, schreven wij, gesteld voor de keus tusschen inschrijvingsnummer en inschrijfnummer, tusschen uithoudingsvermogen en uithoudvermogen, aanpassingsmaatregelen en aanpasmaatregelen, enz. niet aarzelen, en zijn voorkeur geven aan den eersten vorm.
Een lezer brengt nu de kwestie ‘bescherm(ings)-(hoek)ijzer’ op het tapijt. Ter wille van de welluidendheid zou hij willen spreken van ‘beschermijzer’; om dezelfde reden zou hij bij ‘-hoekijzer’ als eerste lid der samenstelling ‘beschermings-’ willen bezigen. Dus: beschermijzer en beschermingshoekijzer.
§§ - Onze lezer roert hier het moeilijke punt der welluidendheid aan; moeilijk, omdat hieromtrent de meeningen zoo ver uiteen kunnen loopen. Ongetwijfeld werkt ook het taalgevoelig oor mede bij de keuze naar het criterium: welluidend of niet? Maar hoe zou men daarvoor afdoende regels kunnen geven.
De afwisseling van vol accent, bij-accent, ontbrekend accent speelt daarbij natuurlijk een belangrijke rol, en ook wel het evenwicht der deelen. In beschermhoekijzer hebben wij drie accenten op elkaar (het middelste: bij-accent); beschermingshoekijzer neemt het stooterige weg. Bij bescherm/ijzer klemt dit bezwaar niet.
Verder zal er verschil zijn onder de voor het eerste lid gebruikte, reeds samengestelde werkwoorden, al naar zij zijn gevormd met de toonlooze voorvoegsels: be-, ge-, ver-, of met andere meer klankhebbende bijwoorden (voorzetsels, zegt men vaak).
Wij achten het zeer wel mogelijk, dat aanteekenschrift (zie ons hooger genoemde artikel) uit de school afkomstig is, waar het bij druk gebruik, en naar analogie van klad-, werk-, net-, reken-, (enz.) schrift uit aanteekeningsschrift verkort zou zijn. ‘Maar wij hebben daarnaast dan toch ook inteekenlijst!’ Ook dit komt ons voor als een ongewone, gemaakte, vorming, zooals wanneer men zou spreken van een hèrínner-medaille. Volstrekt vasten regel geeft dit alles echter nog niet. Behoeft dat ook wel?
In alle gevallen beschermings- te eischen, lijkt ons ook wat te streng. Bij veelvuldig gebruik in fabriek, magazijn - waar kortheid ook van belang is - zal de vorm met enkelen stam het wel winnen; in meer officieele beschrijving zou daarnaast dan nog wel plaats kunnen zijn voor vormingen met -ings. Men hoort er toch ook wel verschil van stijl in. Het zou ons niet verwonderen, als het dagelijksche gebruik zelfs tot de verdere verkorting ‘schermijzer’ leidde.
| |
| |
| |
Meervoudsvormen
- Een lid vraagt ingelicht te worden over de schrijfwijze van den meervoudsvorm van woorden, op een klinker eindigend; met 's, alleen een s, of het moderne(?) ën? Waar vindt men, vraagt ons lid, deze soort dingen beschreven?
Wij hebben al eens meer gezegd dat wij gaarne ‘De Nederlandsche Taal’ van C.H. den Hertog raadplegen, een heel goede, vrij volledige, handige, niet te geleerde ‘practische spraakkunst’. Alleen zouden wij ten aanzien van zijn regel voor de meervouden een kleine wijziging willen voorstellen. In deel I 3e druk (1909) blz. 133 onder 5o zouden wij dominees (enkelvoud is dominee), bougies, lelies willen schrappen; het meerv. is wel juist geschreven, maar deze voorbeelden passen niet onder den regel. En even verder (ook in 5o) zouden wij ook: depôt's, entrepôt's, marabout's willen laten vervallen. Daar schrijven wij gewoon s.
De kwestie betreft alleen woorden, uitgaande op een klinker, en afzonderlijk de eigennamen. Voor de duidelijkheid heeft men zich sinds lang aangewend, alle eigennamen, die s in het meervoud krijgen, daarvan door een apostrophe te scheiden: de Regout's, de Van der Velde's, de Cole's, de Voltaire's, de Rousseau's.
1. De woorden op a, é, i, o, u, krijgen dus 's. Die op toonlooze -e niet: tantes (uitz. vlaas, raas, eegaas; dit laatste ook in 2den naamval: eegaas bij dichters!).
2. Vreemde ontleende woorden, die naar het stelsel van de andere taal gespeld worden, en op een helderen klinker uitgaan, zonder onuitgesproken consonant er achter geschreven, krijgen ook 's: bureau's, jury's.
3. De woorden op -ie, voorzoover zij niet hun meervoud op -en vormen, krijgen s: commissies, of commissiën. (Vaak is er stijlverschil bij de vorming op -ën en op -s van deze woorden.)
Deze regels berusten (behalve voor de eigennamen, waarvoor de usus een uitbreiding der 's heeft aangenomen) op ‘De Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling’, vanwege de Redactie van het Wb. d. Ndl. Taal bewerkt door Dr. L.A. te Winkel. 2de druk 1865.
| |
Uitmergelen
- In onze beschouwing over het woord ‘benutten’ (O.T. 1941, 25) bezigden wij het woord uitmergelen i.d.z. van: het misbruiken, op onoordeelkundige wijze gebruiken, uitputten van den bodem.
Hoe wij aan dit woord ‘uitmergelen’ zijn gekomen? Uitmergelen - schrijft een belangstellende lezer - beteekent: door toediening van mergel den plantengroei bevorderen, waardoor de voorraad aan andere plantenvoedingsstoffen, die niet door bemesting wordt aangevuld, uitgeput raakt en de grond onvruchtbaar, voor verderen plantengroei ongeschikt wordt. Tegenwoordig is het woord niet meer in deze directe beteekenis in gebruik, omdat door de geregelde toediening van kunstmest het uitmergelen niet meer voorkomt. Het woord komt alleen nog in overdrachtelijken zin voor, en is daarvoor ook mijns inziens zeer geschikt en karakteristiek.
Er is ten aanzien van de etymologie van uitmergelen nog een andere opvatting mogelijk. Franck-Van Wijk wijst op verband met het begrip, dat wij zouden kunnen weergeven met ‘ont-mergen’, bij Kiliaen ‘wt-merghelen’ (lat. emedullare = zwak maken), een afleiding dus van ‘merg’. En het supplement op het Etymologisch Woordenboek, van Dr. C.B. van Haeringen, wijst op een nog andere afkomst. Het vermeldt dat Ja. H. van Lessen betoogt dat het ndl. woord ontleend is aan hd. ausmergeln, een samenstelling van ‘mergeln’ = kwellen, plagen, uitputten, een woord dat verwantschap heeft met oudhoogduitsche, latijnsche, armeensche en oudindische woorden, uitdrukkende: slap, verminkt, jong, teer, ‘leed doen’. Met merg zou het woord dan eerst secundair zijn geassociëerd.
| |
Behept
- ‘... de menscht blijft... behept met eigen wil en eigen verantwoordelijkheid.’ Een wel eigenaardig gebruik van het woord behept! Vroeger werd behept gebezigd met betrekking tot kwalen. ‘Zijnde onder dies de vrouwe... met de eygen quale (t.w. eene besmettelijke ziekte) swaerlick behebt.’ (Cats). Naar de thans gewone opvatting: lijdende aan een zedelijk gebrek, niet vrij, niet los daarvan: daarmede behept. ‘De genen die doe wel van meerder jaren zijn geweest, maar met de algemeene lichtgeloovigheid behebt.’ ‘Ten zy men bewyze, dat alle onze Landgenoten met sluikzugt zyn behebt.’ ‘Ik bin... bly, dat je de ienigste niet en bint, die met zulke kwaaje gewoonte behebt is.’ ‘Oom Van Bassen is een beste, brave man; maar behebt met vooroordeelen.’ ‘Dan zijn ze somtijds behebt met een roekeloozen lust tot waaghalserij.’
Des menschen vrijen wil en zijn verantwoordelijkheid voor te stellen als een ‘zedelijk gebrek’ lijkt vreemd!
| |
Taats
- Naar aanleiding van het in ons maandblad geschrevene inzake het woord ‘taatspot’ deel ik U mede, dat het woord ‘taats’ te Leiden in gebruik is in de samenvoeging ‘taatstol’, een tol met stalen punt, in Amsterdam ‘priktol’ genaamd.
H.H.A.H.
§§ - De naam ‘taatstol’ is ook gebruikelijk op het platteland van Z.-Holland, uitgesproken taastol. Zooals wij gezien hebben kent het Wb. d. Ndl. Taal het woord ook; en in Z.Ndl. is het ook bekend, volgens het Woordenboek. (De verklaring bij De Cock en Teirlinck, De Kinderspelen: ‘met een of meer taatsen versierde top’ is stellig onjuist. De ‘taas’ was beslist de ijzeren punt, waarop de tol draait; wij herinneren ons uit onzen kindertijd de verachting voor een tol, waar de ‘taas’ uit was, of scheef in zat.)
| |
| |
| |
De ‘s’ in: ‘als te...’
Een lezer vestigt de aandacht op de z.i. vreemde gewoonte bij sommigen om een ‘onbegrijpelijke’ s te hechten aan het woord al: mevrouw U is als te goed.
§§ - Deze voor ons onbegrijpelijke s is al heel oud; de vorm als (samentrekking van alles) is de genitief van al, en heeft de waarde van in 't geheel, altezamen, geheel en al, inzonderheid in de verdubbelde en daardoor versterkte uitdrukking ‘als ende als’. Deze genitief-s is sedert lang uit het algemeene taalgebruik verdwenen; alleen in ‘als te’ heeft ze zich bij een deel van ons volk gehandhaafd. In ‘veels te’ vinden wij hetzelfde verschijnsel.
| |
Jan zijn...
- Eenige lezers vestigen de aandacht op den vorm: ‘Jan zijn boek’, ‘Lien haar hoed’, benevens op eenige syntactische merkwaardigheden, die zij vonden in een der nieuwste romans, en zij vragen ons: er eens iets van te zeggen.
Wat wil men dat wij er van zeggen? Taal van een literator, een aparte taal, waar wij ons maar liever buiten houden. Als een correspondent zulk een uitdrukking in een brief aan ons zou bezigen, zouden wij zeggen: naar! Een vorm als ‘Jan zijn boek’ is o.i. in verhaal of roman alleen geoorloofd, waar men een zeer familiaar gesprekletterlijk wil weergeven.
Ja, en wat nu de verder aangewezen syntactische fouten en rarigheden betreft, die zijn blijkbaar opzettelijk begaan, men zou haast geneigd zijn te zeggen: om de souvereiniteit van den ‘begenadigden’ kunstenaar over de taal te openbaren. Zooals er ook letterkundigen schijnen te zijn, die ‘hoe of, wat of, wie of’ enz. een stilistische fijnheid vinden.
Maar laat ons hier maar het zwijgen toe doen. Het is een netelig onderwerp. Het zal misschien wel weer overgaan!
| |
Verzorgen
- De A.R.M. verzorgde eertijds, zegt de krant, de vigelante; thans verzorgt zij de victoria. - Dat is nonsens; hoe kan men nu een rijtuig ‘verzorgen’? Vroeger, ja, toen ging het, toen er nog aapjes reden; een aap kan men verzorgen. Maar wie rijdt er nu tegenwoordig nog in een aapje!
De A.R.M. ‘verzorgde’ dus; deed de A.R.M. nog meer? Ja; zij stond ook gereed - altijd volgens de krant - om in nachtelijke uren per rijtuig den dokter te bespoedigen naar de huizen in een slapende stad, waar de komst van een nieuwen telg van een oud geslacht tegemoet werd gezien.
Iemand ergens heen ‘bespoedigen’, een nieuwe telg van een oud geslacht? Niets om trotsch op te zijn. Een miezerig wurm!
Wat bezielt ons toch, dat wij telkens weer onze goede woorden zoo misbruiken!
| |
Lager
- Dat lager schijnt zich een stevige plaats in ons taalgebruik verworven te hebben; het blijft alevel een raar woord. Bij een loodrechte as spreken wij van (taats)pot; dat levert dus geen moeilijkheid op. En een liggende as kunnen wij in een blok, kussenblok, kussen, laten rusten. ‘Erg kunstmatig’, zegt een lezer, maar ja, elke nieuwe benaming is ten slotte ‘kunstmatig’; het is even wennen. Zou - merkt deze lezer op - het woord leger hier kunnen dienen? en hij voert ten gunste van dit woord aan, dat wij immers ook spreken van: het leger van een haas. Maar, vragen wij ons af, zou dit reeds bestaande gebruik van het aanbevolen woord niet pleiten tegen het nu voorgestelde?
| |
Vernielen
- ‘Systematisch hebben de Sowjets de steden en dorpen vernield, tengevolge van hun plezier aan vernielen.’
Dikwijls wordt ‘verwoesten’ gebruikt voor ‘vernielen’, maar hier was verwoesten het juiste woord geweest. Men kan een voorwerp vernielen, maar een landstreek - steden en dorpen - kan niet ‘vernield’ worden. Men zegge dus: in gevolge hun plezier in verwoesten.
| |
Onverwoestbaar
- ‘Zakmessen (roestvrij, vlekvrij): onverwoestbaar en sierlijk!’ ‘Mobiloil: onverwoestbaar smeervermogen’. ‘Wat maakt een compositie ten slotte onverwoestbaar, anders dan de muziek, de manifestatie van het irrationeele?’
In het eerste voorbeeld zou ‘onverslijtelijk’ het juiste woord geweest zijn, in het tweede: ‘onvergankelijk’, ‘blijvend’ of ‘duurzaam’. Ten aanzien van een compositie spreke men ook van ‘onvergankelijk’.
| |
Aan
- In sommige gedeelten van ons land bezigt men ‘aan’ i.pl.v. ‘voor’ of ‘tot’, in uitdrukkingen als: wij offreeren U dit artikel aan..... gulden. Het Wb. d. Ndl. Taal kenschetst dezen vorm als ‘een stootend gallicisme’.
| |
Meerdere
- ‘In dien tusschentijd bezocht hij meermalen Engeland, waar hij meerdere voordrachten hield.’ Waarom ‘meermalen’ en niet ‘meerdere malen’?
| |
Verdrukte ‘e’
- ‘Reparatie-werkplaats vraagt voor de afdeeling Koperslagerij een alleszins Bekwaam Baas’.
| |
Flauwlijnen
- Mijn boekverkooper biedt mij boeken aan met verschillende liniaturen; o.a. met flauwlijnen!
|
|