Boterham.
In onze aflevering van December vroeg een lezer of het oude hacht ook in verband kon staan met ons ‘boterham’. (Onze lezer vermeldde dat hij het woord kende uit XIIe-eeuwsche geschriften, maar dit was een verschrijving; onze lezer bedoelde geschriften uit de XVIIe eeuw.) ‘Hacht’ schijnt het eerst voor te komen in de tweede helft der 16e eeuw (zooals wij schreven: bij Kiliaen). Verwantschap van ‘boterham’ met ‘hacht’ schijnt onwaarschijnlijk, ondanks Vercoullie.
Laat ons het maar houden op de uitlegging van Prof. Muller, weergegeven in onze afl. van November: ham = hoek (inham, uitham), stuk land, stuk, homp, snede.
Een lid van onzen Raad merkt nog op:
* Eenzelfde beteekenisovergang zien wij bij het oude Friesch-Hollandsche ‘stuk’, ‘stik’, en in het Zuid-Nederlandsche ‘kant’, dat in de Middeleeuwen nog ‘homp’ beteekende: ‘een groen raepkijn, een vuurt [rot] scaepkijn, ende den rogghenen cant, dat sijn de pruesschaerts [blaaskaken] van Brabant’. Zooals ‘homp’ wordt ook ‘hacht’ voor een stuk brood gebruikt: ‘in Gelderland’, zegt het Wb. d. Ndl. Taal, maar het is ook in de Hollandsche volkstaal genoeg bekend. ‘Een hacht brood’, een brok, een heel dikke snede brood.