Onze Taal. Jaargang 10
(1941)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrood etende profeten.‘Waarom spreekt men, geringschattend, van een profeet, die brood eet. Mag een profeet dan geen brood eten?’ - Deze zegswijze kan men op tweeërlei wijze verklaren. (Tusschen twee haakjes: ‘lei’ = manier: ‘tweeërlei wijze’ is dus welbeschouwd een pain-de-luxe-broodje van Charivarius!) Men kan de uitdrukking beschouwen als bedoelende: een man, die profeteert, niet uit innerlijken drang, maar om der wille van het gewin, en dus gevaar loopt zijn profetie in overeenstemming te brengen met de wenschen van zijn ‘broodheer’. Maar ook kan men er, en misschien met meer recht, een aanwijzing in zien, dat een profeet zich verre van het ‘gemeen’ dient te houden. Wie vereerd wil worden, moet niet verzuimen zich met een zekeren glans te omringen; hij moet vermijden wat te zeer aan de menschelijke natuur herinnert. (Dat ‘brood eten’ moet men dan beschouwen als een euphemisme, een verzachtende omschrijving van iets, dat onaangenaam of aanstootelijk is; bedoeld is dan het geheel der lichamelijke verrichtingen, verband houdende met de stofwisseling!) Deze gedachte vindt men in verscheidene talen weergegeven. ‘Men moet van een dominee geen beenen zien’, d.i.: men moet een predikant niet buiten den preekstoel beschouwen. De Franschman bedoelt hetzelfde, als hij zegt: ‘Il n'y a pas de grand homme pour son valet de chambre’, en de Engelsche uitdrukking: ‘Familiarity breeds contempt’ wijst ook in die richting. | |
Smeris.Een voorbeeld van een woord, dat in rang gedaald is; een neutraal woord, dat afgedaald is tot scheldwoord, in dit geval een scheldwoord voor een agent van politie. Het is van Hebreeuwschen oorsprong: shè†mîrâ(h), dat beteekent: wacht. Het Duitsche woord ‘Schmiere’, wachter, wachtpost, staat er mede in verband. Wij kennen het in de uitdrukking Schmiere stehen, d.i. op den uitkijk staan (om zijn collega's in staat te stellen ongestoord hun dievenwerk te verrichten). Met ‘Schmiere’ duidt men ook aan een onaanzienlijken tooneelspelerstroep; ook wel een minderwaardig tooneelspel. Vroeger, toen onze politie nog een helm droeg, was de ‘brigadier’ herkenbaar aan een knop op zijn helm; hij werd dus onderscheiden van gewone ‘smerissen’ door de benaming ‘knopsmeris’. Een bereden agent heette ‘knolsmeris’, een bereden brigadier maakte dus aanspraak op den titel ‘knopknolsmeris’. De officiëele taal vermijdt deze termen. | |
[pagina 107]
| |
Dat kan niet door den beugel.Dat kan niet toegestaan, niet geduld worden; dat kan er niet mee door; dat is niet zooals het behoort. Onder beugel moet men verstaan een ring, waardoor in sommige steden de honden gehaald werden; konden ze er niet door, dan mocht men zulke honden niet houden. | |
Kort aangebonden.‘Kort aangebonden’, niet veel speelruimte hebben, maar spoedig aan het eind van zijn geduld zijn, niet veel scherts verstaan, spoedig boos worden. Oorspronkelijk gezegd van honden, van nijdige, kwaadaardige honden, aan welke men belet een groote ruimte onveilig te maken en die daarom aan een kort touw aan het hok of een paal gebonden zijn. (Of, doordat zij zoo kort gehouden zijn, kwaadaardig zijn geworden!) | |
Nachtmerrie.‘Wat heeft een merrie met benauwde droomen te doen?’ - Het woord ‘merrie’ bedoelt hier niet een vrouwelijk paard. Het oude mare (marr) beteekende wel ‘paard’ (wij hebben het nog in ‘maarschalk’, oorspr. paardenknecht), maar het werd ook gebezigd ter aanduiding van een bovennatuurlijk wezen, dat ondersteld werd den menschen vijandig te zijn en hen in het bijzonder te kwellen door hen in den slaap te benauwen. Men zoekt verband tusschen dit ‘mare’ en het lat. mori, sterven; mare zou dan zijn de verschijning van een afgestorvene, die het den levenden komt lastig maken. | |
Hacht.‘Kan ons “boterham” niet in verband staan met het oude hacht? “Men sneed daar een hacht af”, lezen wij in XIIe eeuwsche geschriften, een brok dus. Een boterham zou dan een geboterde hacht kunnen zijn.’ - Hacht(e) beteekende inderdaad ‘stuk’, bij Kiliaen ook ‘kerf, insnijding’, dat waarschijnlijk, evenals Kil. ‘hachten’ = splijten, afsnijden, van den stam van hakken gevormd is. ‘Het hach(t)je kwijt zijn = 1. ‘zijn winst of bezit kwijt zijn’, 2. ‘de laatste kans verkeken zien’. Thans nog: zijn hachje er bij inschieten. Wij hebben er geen aanwijzing voor gevonden dat ‘hacht’ en ‘ham’ verwant zijn. | |
Zuivel.‘Waar komt het woord zuivel vandaan?’ - Een oud woord, vroeger geschreven sûvel. Het schijnt samen te hangen met min of meer gelijkluidende woorden, die beteekenden: saus, soep, toespijs, slurpsel, drank. Thans uitsluitend in de beteekenis: stof, waarvan boter en kaas gemaakt wordt, dus: wat van de melk komt. De zegswijze ‘hij is zoo vol bedrog als een ei vol zuivel’ herinnert aan de vroegere, meer uitgebreide beteekenis. |
|