| |
Van onze leden.
Dergelijke
- Er heeft zich tusschen eenige lezers een gedachtenwisseling ontsponnen over de uitdrukking ‘en dergelijke’ in zelfstandig gebruik. De secretaris-generaal van het departement van binnenlandsche zaken had in een stuk gesproken over ‘kermissen en dergelijke’. Dat zelfstandig gebruik kon, oordeelde een lezer, niet door den beugel; daar had het woord ‘vermakelijkheden’ bij gemoeten.
Deze opvatting werd bestreden door een tweeden lezer, die van oordeel was dat het zelfstandige gebruik van ‘dergelijke’ niet mocht worden afgekeurd, - maar het afkeurend oordeel werd ondersteund door een derden, die wel-is-waar erkende dat er etymologisch tegen het geïncrimineerde gebruik van ‘dergelijke’ niets was in te brengen, omdat het immers letterlijk beteekent: de gelijke(n) van die (= de genoemde zelfstandigheden), máár oordeelde dat het tot dusver bijna alleen bijvoeglijk werd gebruikt: dergelijke zaken, menschen, dingen, enz.) Door dat gebruik heeft het woord zijn ‘etymologische’ kracht verloren: wij voelen het dan meer kwalitatief, min-of-meer synoniem van zulke, dus: de genoemde eigenschap bezittend. En wanneer wij - zoo oordeelt deze lezer verder - het nu zelfstandig gaan gebruiken, verzet ons taalgevoel zich daartegen. Immers, wij zeggen ook niet: ‘kermissen en zulke’. Vandaar dus de correctie: men maakt het woord weer bijvoeglijk: (dergelijke) vermakelijk-, feestelijkheden. Hoezeer het woord zijn oorspronkelijke beteekenis verloren heeft, blijkt ook uit het eenige zelfstandige gebruik, dat deze beoordeelaar kent: iets dergelijks. Wij voelen, zegt hij, dit synoniem met: iets wat daarop lijkt. Maar in wezen is de beteekenis geweest: iets wat op die (meervoud!) lijkt. Theoretisch onjuist is dus: noodig mij ook eens uit om een glas port of iets dergelijks te drinken.
In dit stadium wordt de zaak nu voor Onze Taal gebracht en ziehier het oordeel van een lid van haar Raad:
* M.i. heeft de secretaris-generaal gelijk. Het Wb. d. Ndl. Taal geeft er slechts weinig over, maar toch één belangrijk voorbeeld, uit H. de Groot's Inleiding tot de Holl. Rechtsgeleerdheid: ‘...kalveren, veulens en andere diergelijke’. Voor mijn eigen taalgevoel zijn beide: ‘en diergelijke’ zoowel als ‘en dergelijke’ heel gewoon, in het meervoud, zelfstandig gebruikt, zoowel voor dingen als voor personen (van personen gespeld met n, van zaken zonder n, naar den bekenden regel). De Hollandsche volkstaal (dialect van Zuid-Holland, om Leiden, Alphen, Den Haag) gebruikt ze geregeld, deed dat althans een kwart eeuw geleden. Maar ik maak mij sterk dat het veel algemeener in ons land in zwang is.
| |
| |
Doch wàt ik zoek, ik vind het nergens vermeld: Van Dale, De Jager, Den Hertog, Schönfeld, de twee registers op taalkundige tijdschriften over honderd jaar, Huydecoper, en anderen - zij laten mij allen in den steek. Heb ik dan toch ongelijk? Dat volgt daar nog niet uit. Want onze lexicographie is gebrekkig, vol lacunes, en de grammaticale beschrijving van onze hedendaagsche taal schiet nog aan allen kant tekort.
Maar zie, in het Mnl. Wb. van Verdam een lichtstraaltje! Hij doet wel eens meer kleine uitstapjes buiten zijn tijdvak, bovendien moet hij toch de beteekenissen geven in hedendaagsche taal. Wij krijgen mnl. voorbeelden van diere- en deserghelike, zelfstandig, in de beteekenis: ‘dergelijke (dingen)’; hij zegt bovendien, dat het mnl. diere- en deserghelike (zelfstandig) ‘overeenkomt met ons dergelijke, en dat die vorm bij ons onzijdig meervoud is, en meestal afgekort wordt geschreven: ‘dgl.’ - Ja, zoo pleeg ik het ook nog af te korten.
Verdam geeft mij dus duidelijk gelijk: voor hem was het althans in 1890 nog algemeen Nederlandsch, zooals nu nog voor den secretaris-generaal en voor mij. Alleen, dat het (meestal) onz. m.v. zou zijn, en dus niet in gebruik voor personen, wil er bij mij niet in; althans met eenige kleineering kan men zeggen en schrijven: kunstenmakers en dgl. Het staat dan ongeveer gelijk met het huiselijke ‘en zoo’. Maar ik ken het ook zonder die kleur.
| |
Op zijn...
- ‘Als ik van een jongen zeg, dat hij alles op z'n elf-en-dertigst doet, moet ik dan bij een meisje spreken van: op haar enz.?
- Neen, dat moeten wij niet; zonder onderscheid van persoon, geslacht en getal spreken wij van: zijn. Vroeger was het anders, in het Wdb. d. Ndl. Taal vinden wij opgeteekend: ‘Oom en Tante zullen op hun paaschpronk zyn’; ‘De bakkerin... helpt ons, op haar boersch, de Beemster kermis vieren.’ - Maar deze onderscheiding maken wij al lang niet meer. Ik, gij, zij, mannelijk en vrouwelijk, enkelvoud en meervoud, het is steeds: op zijn. Verdam (Tschr. v.d. Mij d. Ned. T. en L., 26) geeft er al een voorbeeld van uit het begin van de 16de eeuw: ‘Tafelspeelken van twee personagiën, eenen man ende een wijf, gecleet op zijn boersche’.
Deze vrijmoedigheid bij het hanteeren van het pers. voorn.w. vertoont zich niet alleen in dit geval; wij hebben maar te denken aan ons: we bennen met zen achten. Evenmin is het verschijnsel beperkt tot onze taal: als de Franschman oui zegt, ook alweer zonder onderscheid van persoon of geslacht of getal, doet hij precies hetzelfde. Want oui, dat vroeger ouil luidde, is lat. hoc ille, hetzelfde als mnl. ja hi. Wanneer gij dus een Franschman vraagt: houdt gij van een gebraden speenvarkentje - zal hij antwoorden: ja hij (en niet: ja ik).
| |
Verandering van het woordgeslacht.
Een lezer vraagt: ‘Zijn de geslachten van zelfst. naamw. aan verandering onderhevig? Er staat mij zooiets van bij dat bij de spelling-Marchant een groot deel van die geslachten afgeschaft is.’
- Over spellingkwesties spreken wij in ons blad niet; niet over de spelling-Marchant en evenmin over welke andere spelling ook. Alleen willen wij opmerken dat geen enkele spellingregeling het woordgeslacht heeft ‘afgeschaft’; dat kon en kan een regeering niet; hoogstens voor zeker taalgebruik verklaren, dat de inachtneming van het woordgeslacht in verband met te schrijven buigingsuitgangen door haar niet meer gevergd, of zelfs voortaan verboden wordt. Bij velen van ons is het gevoel voor het woordgeslacht verzwakt, maar stellig niet bij allen. Het leeft, ook afgezien van het geval waar het door het natuurlijk geslacht wordt bepaald, nog in vele dialecten op verschillende wijze, en in de algemeene taal door tallooze uitdrukkingen, en vooral ook door het verschil in voornaamwoorden: de staat en zijn belangen, de kerk en haar invloed.
Verandering van 't woordgeslacht komt wel eens voor, in allerlei talen, maar het gaat heel geleidelijk. Zoo komt het ook, dat sommige woorden twee geslachten vertoonen: school, schilderij, dood (ter dood, des doods). Er ontstaat wel eens verschil van beteekenis of gevoelswaarde tusschen woorden met tweeërlei geslacht: de mensch, het mensch; deze heer, dat heer.
De oorzaak van zulk een wijziging van het woordgeslacht zal steeds, of veelal, invloed zijn van een synoniem, wijziging van bijgedachte, enz. Zoo is ‘antwoord’ thans onzijdig, vroeger vrouwelijk (in het Duitsch is Antwort nog vrouwelijk, hoewel het reeds bij Luther dikwijls onzijdig wordt gebruikt). Ons ‘antwoord’ is n.l. ontstaan uit ‘antwoorde’, en dit beteekende niet ‘tegenwoord’ of ‘wederwoord’, maar: de gezamenlijke tegenwoorden, een collectieve benaming dus. Dit ‘antwoorde’ was in het Oudgermaansch onzijdig, maar in het Middelnederlandsch vrouwelijk, en de afkorting ‘antwoord’ heeft een tijdlang dit geslacht behouden. Door invloed van het onzijdige ‘woord’ heeft antwoord allengs het onzijdige geslacht gekregen.
Invloed van het tegengestelde kan soms een wijziging van het woordgeslacht in de hand werken. Zoo werd nacht bij ons mannelijk, doordat dag dit geslacht heeft. Het oorspronkelijke vrouwelijke geslacht blijkt nog uit verwante oudere talen, en in: (te) middernacht (3de naamval vrouwelijk bij ‘te’ van mid, het oude adjectief, dat ook in ‘middag’ zit; vgl. ‘te goed er uur’).
Dergelijke zeer geleidelijke, en vrij schaarsche overgangen bewijzen alleen, dat de taal ook in dit opzicht ‘leeft’, volstrekt niet dat de geslachten eigenlijk ‘dood’ zijn.
| |
| |
| |
Onguur.
‘Heeft onguur iets te maken met guur? Zoo op het oog zou men zeggen van wel, nl. onguur als tegenovergestelde van guur. In werkelijkheid hebben beide woorden ongeveer dezelfde beteekenis. Guur weer is onaangenaam weer. Onguur zou dan aangenaam moeten zijn. Spreekt men echter van een onguur type, een man met een onguur uiterlijk, dan wordt er allerminst “aangenaam” bedoeld.’
- ‘Onguur’ is inderdaad het tegenovergestelde van ‘guur’, maar niet van het guur dat onze lezer bedoelt, doch van het oude ‘gehiere’, ‘gehure’, (thans nog in het Duitsch: geheuer), dat liefelijk beteekent. ‘Onguur’ vertegenwoordigt een zeer ruim begrip, en kan worden toegepast op alles wat in zijn soort akelig is of onaantrekkelijk.
Hoe nu het guur dat wij thans kennen aan zijn beteekenis is gekomen? Denkelijk door dit ‘onguur’, hetzij dat het ‘on-’ er van zelf is afgesleten, of dat men vond dat guur alleen dat onaangename begrip best kon uitdrukken en dit ‘on-’ dus eigenlijk geen dienst deed, of alleen maar dienst deed als versterkend voorvoegsel, - misschien denkende aan het oude woord stuur dat ‘onstuimig, barsch, norsch, hevig’ beteekende (vgl. ons stuursch!) en een vorm ‘onstuur’ naast zich had, ‘onstuimig, wild’.
Hoe dit zij, guur heeft al vroeg de beteekenis ‘onvriendelijk, stuursch, norsch’ gekregen en ons tegenwoordig guur zal wel een verengde toepassing daarvan zijn.
| |
Begeeren, verlangen
- Dikwijls geeft het nadenken over de geschiedenis van een woord ons een bijzonder gezicht er op, brengt het de beteekenis van zoo'n woord ons weer eens duidelijk voor den geest. ‘Begeeren’, dat is duidelijk, daar voelen wij het begrip ‘gaarne’ in: wat wij gaarne zouden bezitten, ‘graag’ willen hebben, ‘begeeren’ wij. Als die begeerte niet dadelijk vervuld wordt, moeten wij op de vervulling wachten, en wachten valt lang; ‘mî langhet’, luidde het dan. Van ‘langhen’ hebben wij ‘verlangen’ gemaakt: mij verlangt naar, wat later is geworden: ik verlang naar. Als dat ‘verlangen’ sterk is, dus het ‘langhen’ wat al te lang duurt, gaan wij het ‘verlangde’ opeischen: vandaar dat ‘verlangen’, oorspronkelijk dus: lang en sterk begeeren, ook de beteekenis: eischen heeft verkregen.
‘Begeeren’, ‘verlangen’ is in het Fransch: désirer. Als een Franschman over de afkomst van zijn woord gaat nadenken, komt hij tot lat. desiderare, d.i.: van de sterren afsmeeken, van de hemelsche machten n.l., die gedacht werden boven de sterren te wonen.
Stel U dien ouden Romein voor: hij wilde zijn heftig verlangen uitdrukken en geen woord uit zijn vocabulorum kon hem voldoen; alles te gewoon, te afgezaagd. Kon één zoo'n woord zijn alles-overweldigend gevoel ook wel bergen? ja toch: desiderare: Gij, Goden, die daar troont boven de sterren, schenkt het mij!
- Madame désire? zegt de Parijsche winkeljuffrouw, als wij een klein stukje kant willen koopen. En de oude Romein keert zich in zijn graf om!
| |
De algemeen secretaris - (‘Titels blijven onverbogen!’)
Wij hebben in het licht gesteld, dat wij dezen ‘regel’ niet aanvaarden. Het Wb. d. Ndl. Taal (XIV, 1272) geeft een voorbeeld uit de Acte van Staatsregeling van 1798: ‘Dit Lichaam (t.w. het Uitvoerend Bewind) heeft, ten zijnen dienste, éénen algemeenen Secretaris...’. Het zegt ter toelichting: ‘Algemeen Secretaris, een tijdlang als titel, overeenkomende met secretaris van staat’.
In de Encyclopaedie van Nederlandsch Indië (wij citeeren den eersten druk, den tweeden bezitten wij niet, maar dat zal hier niet veel uitmaken) vinden wij onder ‘Civiele gezaghebbers’ - het enkelvoud luidt als titel ‘Civiel Gezaghebber’ - in 12 regels vier maal ‘een civielen gezaghebber’. Het artikel, dat den Alg. Secr. betreft, geeft geen uitsluitsel, doordat de titel daar gedurig afgekort wordt.
Het lid, wiens opmerkingen wij hier behandelen, spelt nog (meenen wij) naar De Vries en Te Winkel, en houdt met hen in het algemeen ook de buiging nog aan. Wij ook. Wordt de heer, die Geheim Kamerheer van Z.H. den Paus is, in den accusatief bij ons lid ‘den Geheim Kamerheer’? Maar als hij nu wil schrijven, dat een vriend tot lid van den Hoogen Raad is benoemd, zet hij dan ‘van den Hooge Raad’? Dat is toch de titel van het college!
‘Titels worden niet verbogen.’ Goed, als iemands taalinzicht dat eischt, natuurlijk, dan ‘den Hooge Raad’. Maar dan moet men - regeeringsvoorschrift en eigen taalbegrip elk zijn deel gevende - ook zijn brieven richten: ‘Aan den Weledele Heer’ (de buiging bij mannelijke persoonsnamen schijnt niet uitdrukkelijk voor adjectiva in het voorschrift te worden genoemd, wel het bepalend lidwoord). Bijzondere moeilijkheden zullen zich voordoen in lageren maatschappelijken kring. De gilden zijn al anderhalve eeuw dood en begraven, maar de rangen leven in den ambachtelijken kring nog voort: timmermansleerling, schildersgezellen, Mr. (d.i. meester) smid. Maar er komen ook hier nieuwe waardigheden op. De Mr. smid noemt zich op raam en adres: ‘Gediplomeerd Hoefsmid’. Moet het plaatselijke nieuwsblad hem nu: den (of: onzen) ‘Gediplomeerd Hoefsmid’ noemen? En zijn buurman, den schoenmaker: den ‘Gediplomeerd Voetkundige’?
Stem uit de verte: Halt ein, cessez, piano, stop! Houd op, schei uit, of 'k geef het op.
| |
| |
| |
Der Fluch der bösen Tat
- In O.T. van Juli '41 schreef U naar aanleiding van ‘een herzien verbruiksopgave’: ‘Het kan misschien nog fraaier worden, als wij zoo doorgaan, maar veel fraaier toch al niet.’ Ik moet U teleurstellen in Uw optimisme. Hier in Den Haag drinken wij gepasteuriseerd melk, althans karnemelk en tapte melk. (Waarom geen karne melk? Dat mag de zuivel weten!) Hierbij de etiketten, anders zou U misschien denken dat het een ongepaste grap was.
f.
De etiketten vermelden inderdaad: ‘Gepasteuriseerd Karnemelk’ en ‘Gepasteuriseerd Tapte Melk’.
Men deelt ons mede dat de teksten der etiketten vastgesteld worden door den particulier secretaris van den oudst directeur der betrokken melkinrichting. Deze secretaris nu, is lid geworden van den ‘Nederlandsch Anti-“e”-Bond’ en hakt nu onbarmhartig alle e's weg, die hij maar ergens aantreft. Eerst heeft hij zijn eigen ‘e’ weggehakt, toen die van zijn baas en nu die van de melk. De laatste druk van de etiketten vertoont den vorm: tapt melk en nog later zullen wij - zulke dingen moeten geleidelijk gebeuren! - lezen: tapt mlk. En nòg later... niets; dan blijven, zegt hij, de etiketten blanco. (Dat kan niet, want het zijn blauwe etiketten!)
| |
Ueberwachen
- Uit de beschrijving, die U van den aard der werkzaamheden geeft, maak ik op, dat hier de vertaling bewaken op haar plaats is. In andere diensten wordt voor soortgelijke handelingen eveneens het woord bewaken gebruikt, en wel voor het op den voet volgen van den loop der gebeurtenissen. Men ‘bewaakt’ bv. een zaak (dossier), indien de afdoening of verdere behandeling afhankelijk is van de afdoening van andere loopende zaken, die met de bewaakte aangelegenheid verband houden.
S-s
(Vbb. uit het Wb. d. Ndl. Taal van ‘bewaken’ in dezen zin: ‘De... Stuurman,... 't roer bewaeckt,’ (Vondel). ‘In de geschiktheid der instellingen om de macht der regeering aanhoudend te versterken, lag de reden van den achterdocht, waarmee vooral de aanzienlijken haar bewaakten,’ (Fruin).
- Uit één enkele aflevering van een damestijdschrift: ‘..., want al is het dan ook niet meer zoo glad als den avond te voren, toch zijn er overal nog dermate groote hiaten tusschen de veiliggestelde gebieden, dat een zich ietwat snel voortbewegen gelijk staat met het ensceneeren van een val-partij.’ - ‘ingewijd te worden in de symboliek van het Flora's kind.’ - ‘..., alsof zij nog maar één ding wenschte: zich af te schermen tegen den aanblik en de aanraking van menschen’. - ‘alvorens een konijn te marineeren, snijden we het eerst in stukken’ - ‘woorden van zes letters lang’.
| |
Klassicistisch
- Het blijkt dat de inzender, die in onze aflevering van September aan het woord was, niet te kennen wilde geven dat ‘klassicistisch’ en ‘classiek’ hetzelfde begrip vertegenwoordigen - inderdaad, wanneer Prof. Gerlach Royen spreekt van ‘germanistische of klassicistische deftigheid’ zouden wij raar te land komen, indien wij daarvoor ‘germaansch’ of ‘classiek’ in de plaats zouden stellen -, maar dat het woord ‘klassicistisch’ hem onaangenaam aandoet; zoo'n ‘siswoord’. Onze inzender wil het begrip, aangeduid door klassicistisch, liever op een andere wijze weergeven; door omschrijving bv.
| |
Telefoonbevestiging
- In het nummer van ‘Onze Taal’ van deze maand hebt U het op pag. 92 in de rechterkolom over het woord ‘telefoonbevestiging’. Ik ben het met U eens, dat deze afschuwelijke woordvorming niet gebruikelijk is. Lijkt het U niet veel eenvoudiger, van ‘telefonische bevestiging’ te spreken, in analogie met ‘schriftelijke bevestiging’? Deze laatste term is immers zeer gebruikelijk.
Bij het woord ‘telefoonbevestiging’ zou men m.i. eerder kunnen denken aan de technische manier, waarop een telefoon ergens aan bevestigd is.
K-r
| |
Inwendig-innerlijk
- Wat is de ‘innerlijke’ weerstand van een electrisch instrument? Is dat hetzelfde wat vroeger de ‘inwendige’ weerstand werd genoemd?
- Hoewel ‘innerlijk’ vroeger werd gebezigd met betrekking zoowel tot hetgeen zich binnenin iets bevindt, als tot iemands wezen, zijn imborst, gemoed, hart, gebruiken wij het woord thans bij voorkeur in den laatsten zin, en bezigen wij ‘inwendig’ voor: zich van binnen, binnenin, aan den binnenkant bevindend. Bij Van Capelle, Electr. 58, vinden wij: Zij (zekere elementen)... hebben een geringen inwendigen weerstand.
| |
Ter tegengang
- Een krant geeft een beschrijving van wat er al zoo geschiedt om het gevaar van brand tegen te gaan - ‘alles in het belang van de veiligheid en tertegengang van het brandgevaar’.
Waarom dit ter? ‘gang’ is toch mannelijk in het Nederlandsch.
| |
Spontane mutatie
- ‘Energieke Jongeman met H.B.S. opleiding wenscht zich te veranderen, in een grossierderij, in koloniale waren en bakkersartikelen.’
| |
Spitsen
- Hoe loopt een New-Yorker de trappen van de subway af? Op zijn teenspitsen! Tenminste, dat zegt de krant.
| |
Rond
- Aangaande de winterdienstregeling der Ned. Spoorwegen heet het in een onzer dagbladen: ‘verschuivingen rond Amsterdam’.
|
|