Onze Taal. Jaargang 10
(1941)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBotje bij botje leggen.Men vraagt naar de herkomst van het woord ‘botje’ in de zegswijze: Botje bij botje leggen, voor: geld bij elkaar brengen, als ieders aandeel in te maken kosten. - Dit botje is de naam van een muntstukje, dat in de Middeleeuwen gangbaar was. Het geldstukje vertoonde de voorstelling van een gehelmden leeuw, waarvan de helm deed denken aan een korf, een draagkorf, oudtijds geheeten botte; vandaar de naam botdrager, bij afkorting: botje. | |
Lukraak.De afkomst van lukraak, voor: in den wilde, op goed geluk af, is niet geheel duidelijk. Het Wb. d. Ndl. Taal verwerpt de meermalen geopperde gissing dat het een korte zegswijze zou zijn voor: het is een (ge)luk als het raak is. Het kan zich ook niet vereenigen met de opvatting dat de uitdrukking ‘lukraak’ ontstaan is uit: luk of (i.d. bet. van: indien) raak, want lukraak schijnt ouder te zijn. Het Wb. aanvaardt evenmin de uitlegging dat in ‘luk of raak’ het woord ‘of’ zou beteekenen: ofte wel, dus dat ‘luk’ en ‘raak’ twee uitdrukkingen voor hetzelfde begrip zouden zijn. Misschien - zegt het Wb. - mag men een samenstelling aannemen, waarvan het eerste lid de stam van het werkwoord ‘lukken’, in de bet. ‘treffen’ is, en het tweede lid het bijwoord ‘raak’ (of desnoods het mnl. zelfst. nw. rake, raeck = ghe-val); dan is ‘lukraak’ zooveel als: trefraak, door treffen, toevallig, raak. De klemtoon zal dan aanvankelijk op luk- hebben gelegen, maar toen het gevoel voor de samenstellende deelen verloren ging, naar ‘raak’ verplaatst zijn. | |
Boterham.Ook een moeilijk woord wat zijn afkomst betreft. Prof. Muller heeft er eens zijn gedachten over laten gaan en de resultaten neergelegd in een artikeltje: een achthonderd regels druks voor ham alleen, en dan nog een kleine vierhonderd voor boterham; twaalfhonderd regels voor één woord! Over de beteekenis van eerste lid der samenstelling bestaat geen twijfel: boter, gewone boter. Maar dat tweede lid: ham; is dat onze gewone Geldersche ham, de ‘hesp’ onzer Zuiderbroeders, de achterbout van het varken? En zoo ja, wat heeft die ‘ham’ dan met ‘boter’ te doen, en waarom gebruiken wij de samenstelling dan ter aanduiding van een snee brood? Dit ham heeft van oudsher vele beteekenissen gehad: oorspronkelijk duidde het slechts aan: | |
[pagina 96]
| |
hoek, bocht, kromming (lat. cammurus = gekromd). Vervolgens: knieholte, (achter)knieboog; achterschenkel, dij; voorschoft, bovenarm (de tegenwoordige beperking tot den achter-[ook wel: voor-]knieboog van een varken is vrij jong. (Fr. jambon; jambe = been) Maar dit waren niet de eenige bett.: ook halsring, beugel, prang voor dieren en menschen (men denke aan haam, halsjuk voor trekpaarden); ook: huid, omhulsel. Uit de bett.: hoek, bocht, kromming, heeft zich ontwikkeld de beteekenis: stuk land, omgeven door - en beschermd tegen - water, stuk hooiland of moerasland, omsloten door een gracht of greppel; buitendijksch, veelal moerassig land. ‘Ham, hammerick, oft hoylandt’. ‘Hamme van wilghen’. Later kreeg ham de bet. van weiland in 't algemeen, nog later van ‘stuk’ land. Dat is niet zoo verwonderlijk; woorden met een grondbegrip: hoek krijgen, toegepast op land enz., licht den zin van: stuk, brok, of van: streek. (Verg. de beteekenissen van hoek, hoorn, oord, enz. en het gebruik dezer woorden in plaatsnamen. Oord b.v., d.i.: spits, hoek, rand..., stuk (land), kwartier, wijk, streek, plek..., ¼ van een stuiver, van een kan, enz). Van ‘stuk land’ naar: stuk in 't algemeen, ‘homp’ is de overgang gemakkelijk, en onze boter‘ham’ staat dus nu op haar plaats als: ‘stuk’, ‘snede’ brood. Hier kon het punctum staan; doch ginds verneem ik ooren... Precies; die weten willen waarom boterham nu ‘homp brood’ beteekent, en niet: kluit boter, waarom wij niet spreken van broodham. Dus wijzen wij (wijst Prof. Muller!) er op, dat er meer dergelijke samenstellingen zijn met boter-, die niet, of niet alleen, beteekenen: stuk boter, maar hetzij uitsluitend, hetzij daarnaast: stuk geboterd brood. Als de Vlaming spreekt van ‘boterstul’, dan bedoelt hij: klomp boter, maar het Duitsche woord ‘butterstolle’ beteekent boterham. Hd. ‘butterscheibe’ is weer boter, maar het friesche ‘buterskiw’ boterham. Ons ‘boterwegge’ en hd. ‘butterweck’ beteekenen beide zoowel ‘kluit boter’ als ‘boterham’. Als de Duitscher vraagt om een ‘butterscheibe’ of ‘butterleib’, dan wil hij boter hebben; maar met de geheel overeenkomstige woorden ‘butterschnitt’ en ‘-schnitze’ duidt hij weer boterham, snee geboterd brood aan. Boterham zou dus beide beteekenissen kunnen hebben, maar het heeft vermoedelijk nooit iets anders beteekend dan wat wij er thans onder verstaan: snee brood, geboterd, of bestemd om geboterd te worden. Ons (Frankische) boterham streeft naar de alleenheerschappij: het Friesche ‘stik’ (stuk) en het Saksische ‘brugge, brogge’ hebben terrein moeten afstaan. Dat is opmerkelijk, want in de dagelijksche omgangstaal blijkt doorgaans het Hollandsch-Friesche, en niet het Vlaamsch-Brabantsche, Frankische woord het sterkste te zijn. |
|