[Vragen]
‘Mag betrekkelijk bijvoegelijk gebruikt worden? Men komt het vaak tegen in ambtelijke publicaties: “het betrekkelijke kantoor”, “de betrekkelijke ambtenaar”. Zoover ik weet is het slechts juist, indien het bijwoordelijk gebruikt wordt.
En is het waar dat betrokken slechts de beteekenis heeft van “er slecht uitziend”, zoodat men het niet mag gebruiken in den zin van “in betrekking tot iets staande”, b.v. “het betrokken kantoor”?’
- ‘Betrokken’ wordt veelal gebezigd in uitdrukkingen als: betrokken lucht, betrokken gelaat, maar het is stellig niet tot deze beteekenis beperkt. Betrekken, vroeger zich betrekken, thans ook als onz. ww.; thans absoluut, vroeger ook met een bepaling. Gewoon is de constructie: in (of: bij) iets betrokken zijn. Betrokken kan ook attributief, en soms zelfs zelfstandig gebruikt worden. ‘Het betrokken Departement van algemeen bestuur’ (Wet van 28 Aug. 1851, Stbl. 125 a 6). ‘Het is vleiend voor de betrokken poëten.’ (Hasebroek). ‘De tien stuivers welke den betrokkene voor reiskosten moesten worden uitbetaald.’ (Multatuli).
De uitdrukking: ‘het betrekkelijke kantoor’ kan ons niet bekoren. Wij kennen ‘betrekkelijk’ wel als bijvoeglijk naamwoord, m.d.b.: kunnende, moetende tot iets gerekend, tot iets in verband gebracht worden, t.w. als gelijkstaande met lat. relativus, fr. relatif; gevolgd door een bepaling van de zaak waarmede iets in verband staat. ‘Genealogische aanteekeningen, tot.... Nederlandsche familiën betrekkelijk’; wij zouden thans zeggen... met betrekking tot, betrekking hebbende op...
Wij kennen, als term in de spraakkunst: betrekkelijke voornaamwoorden, lat. pronomina relativa, en uit den jongeren tijd: een betrekkelijke bijzin, d.i. een bijzin, die door een betrekkelijk voornaamwoord met den hoofdzin is verbonden; maar wij vinden hierin geen aanleiding om het gebruik van ons woord als bijv. nw. uit te breiden.
Als voorzetsel wordt ‘betrekkelijk’ wel eens gebezigd i.d.z.v. ‘betreffende’, omtrent, ten opzichte van; in het bijzonder in ambtelijke taal. ‘Het... besluit der Kamer betrekkelijk de contracten met de Handelmaatschappij.’ (Vissering). Ook hier zou men, evenals boven, kunnen spreken van: met betrekking tot, betrekking hebbende op.
‘Welke Nederlandsche grammatica acht U het best geschikt voor algemeen gebruik?’ - In onze aflevering van Maart 1933 gaven wij eenige grammatica op, n.l.:
Van Dam en Hofker, Nieuwe Ned. Spraakkunst, |
Van Wijk-Van Schothorst, De Nederlandsche taal, |
Tinbergen, Nederlandsche Spraakkunst, |
Terweij, Nederlandsche Spraakkunst, |
Rijpma en Schuringa, Nederlandsche Spraakkunst, |
Kummer, Nederlandsche Spraakkunst, |
Overdiep, Moderne Nederlandsche Grammatica. |
Wij gaven daarbij den raad, eenige van deze werken op zicht te vragen, daar het eene meer voor practisch gebruik, het andere meer wetenschappelijk is bedoeld.
Ja, en dan weer die vraag: hoe doet gij het? Wij hebben indertijd geleerd uit C.H. den Hertog... en wij leeren er nog steeds uit. Moet het bepaald één spraakkunst zijn, die men wil raadplegen, of mogen het er ook twee zijn? In het laatste geval zouden wij zeggen: C.H. den Hertog, èn G.S. Overdiep.
‘Bestaan er bepaalde regels voor het gebruik van hoofdletters? U schrijft gewoonlijk U en Uw, maar verscheidene inzenders schrijven u en uw. U schrijft Van Dale, met een groote V, maar bij afkorting v. D.; Engelsch, met groote E, maar afgekort eng. Waar moet ik mij nu aan houden?
- Het gebruik van hoofdletters is niet gebonden aan strenge regels. Eigennamen schrijft men gemeenlijk met hoofdletters: Van Dijk, Van der Burg; maar: A. van Dijk, B. van der Burg. Adjectieven afgeleid van persoonsnamen, namen van landen en steden, krijgen doorgaans een hoofdletter: Luthersch, Grieksch, Amsterdamsch. Met een hoofdletter placht men de hoofdwoorden van titels te schrijven: den Weledelen Heer, maar velen geven thans de voorkeur aan een kleine beginletter; zij schrijven ook u en uw. Bij afkortingen gebruiken wij wel eens eene kleine letter, om het gemakkelijk lezen te bevorderen: v. D. (voor Van Dale) is dikwijls duidelijker dan V.D.
‘Geldt nog steeds de regel dat de stam van een werkwoord in de gebiedende wijs meervoud een “t” krijgt, terwijl in het enkelvoud onder geen beding een “t” geplaatst mag worden?’
- Het is moeilijk te zeggen of eenige regel van eenige grammatica thans nog voor ons allen ten volle ‘geldt’. Wij houden ons maar zooveel mogelijk aan hetgeen wij in onze jeugd leerden, in afwachting van het verschijnen der grammatica, der regelende, beslissende, voorschrijvende grammatica, waar Prof. Wille in onze aflevering van Juni over sprak, waaraan wij allen behoefte gevoelen.
In het algemeen kan men zeggen dat de regel, in de vraag bedoeld, geëerbiedigd wordt; met dien verstande dat sommigen de ‘t’ ook in het enkelvoud, als beleefdheidstoevoeging gebruiken; en, in gemeenzamen stijl, den enkelvoudsvorm ook voor het meervoud bezigen.
‘Is het veel-gebruikte telefoonbevestiging voor bevestiging van een telefonisch gesprek’ te verdedigen?
- Wij kunnen ons niet voorstellen dat ‘telefoonbevestiging’ in den aangeduiden zin wordt gebezigd. Het woord ‘telefoonbevestiging’ voor ‘bevestiging per telefoon’ (in zinnen als: ‘Wij zien Uwe telefoonbevestiging tegemoet’) zouden wij niet fraai achten, maar nu het Wb. d. Ndl. Taal een samenstelling als ‘kabelbericht’ aanvaardt, zullen wij ons tegen ‘telefoonbevestiging’ niet kunnen verzetten.
‘Wanneer mag men “wat” als betrekkelijk voornaamwoord bezigen?’ - Met wat (of hetgeen) beginnen bijzinnen, die een geheelen zin tot antecedent hebben. ‘Ik kon gisteren niet komen, wat (of hetgeen) ik U verzoek te willen verontschuldigen’. Wat wordt ook gebruikt na het vooruitwijzend ‘dat’; ‘Dat, wat gij van mij verlangt, enz.’
‘Zoudt U eens de aandacht willen vestigen op uitdrukkingen als: men onthoudt zich van elken commentaar (i.p.v. elk). U vindt dat tegenwoordig telkens in de kranten.’ - Het Wb. d. Ndl. Taal rangschikt commentaar onder de mannelijke woorden.