Onze Taal. Jaargang 10
(1941)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan onze leden.-Echt- Wij kunnen ‘echt’ i.d.b.v. ‘bestand tegen’ gebruiken in samenstellingen als: lichtecht, zweetecht, motecht, zeewaterecht, zuurecht, wasecht, enz. Het enigste woord waartegen ik bij mijn leerlingen tevelde trek, is het in winkels gebruikelijke woord ‘kleurecht’, dat in analogie met de andere samenstellingen dus ‘bestand tegen kleur(en)’ zou moeten beteekenen, terwijl juist bedoeld wordt dat het betrokken artikel zodanig geverfd is dat de kleur tegen allerlei invloeden van buiten (tot zekere hoogte) bestand is. B-s. | |
Mot-echt- Waarom niet mot-vrij? L. | |
Zeevast, vuurvast, kleurecht, motvrij- Maakt het woord: lichtecht reeds den indruk van een ontsporing even voorbij het m.i. oorspronkelijke en misschien juiste: kleurecht in de beteekenis van: het behouden eener onveranderlijke kleur, zoo lijken mij de samenstelling: motecht en meer dergelijke bedenkelijke derivaten, te zijn ontsporingen van den 2en graad, volkomen onderaan den dijk en het woord echt volkomen losgerukt van zijn beteekenis. De bomvrije en gasdichte schuilkelder wordt dan een bom- en gasecht verblijf!
Ik ben van oordeel dat een achtervoegsel -echt voor het begrip: bestand tegen, onveranderlijk tegen den invloed van -, zoowat nooit bruikbaar is; veilig en logisch komt men tot: wintervast en motvast of wel motvrij. v. N. | |
Waarloos- Vóór het einde van de 18e eeuw had dit woord in de scheepstaal al een lange historie achter den rug, zoowel op zichzelf als in verbindingen van velerlei vorm. Daar zijn: ter waarlo, ter waarlos en ter waarnood. Er werd gesproken van: waarlooze spieren (voor lichte stengen en raas). In reserve gehouden zeilen, welke in de zeilkooi werden bewaard, werden wel kortweg als waarzeilen betiteld; alle zaken in voorraad werden wel onder den naam waargoed (be-waargoed?) saamgevat. Als: warlo kwam het woord blijkbaar ook in het Duitsche zeemansidioom voor. Het Deensch kende daarvoor: vaergodset of vahre gods, het Zweedsch echter naar het schijnt: förräds gods.
Dit bovenstaande dateert dus uit een twintig jaar vóór het Wbk. van 1813 bedoeld in het vorige nummer van Onze Taal; het is waarschijnlijk dat van A.C. Twent. Maar het woord was stellig al een dikke eeuw vroeger gangbaar. Wij vonden het enkele malen vermeld uit admiraliteits archiefstukken van 1689, o.a. in de volgende zinsnede: ‘negen stucken vaenzaey (vaansaai, vlaggedoek) tot vaerloo à 10 gulden yder’. | |
[pagina 81]
| |
Uit de 17e eeuw zijn mij als scheepstermen: loose stengen en loose glazen, genoemd in het vorige nummer van dit tijdschrift, niet bekend tenzij bedoeld als ‘losse’ voorwerpen. Als vóórloopers van waarloos zijn zij m.i. nog moeilijk te erkennen. In de eeuwenoude woorden: looze kiel, looze poort e.d. hangt de beteekenis nog wel duidelijk samen met hun losse bevestiging, t.w.: buiten het vaste scheepsverband, en geenszins als: voorraadsgoed.Ga naar voetnoot*) Stellig nièt geheel vreemd aan de beteekenis van goederen-in-voorraad, vond ik éénmaal de uitdrukking: ‘het zoogenaamde Jurrij of Looze tuig’, en wel in een rapport uit 1828 van den befaamden, eersten stoomvaart-technicus hier te lande G.M. Roentgen. Het was de volledige, lage, beknopte hulptuigage die op de marinewerf te Rotterdam en Amsterdam was opgeslagen om de rompen der nieuw gebouwde oorlogsschepen naar Helvoetsluis en Den Helder over te zeilen waar ze verder afgewerkt, getuigd en uitgerust werden. In hetzelfde rapport noemt hij op een andere plaats in den tekst die tuigage in meer gebruikelijk Nederlandsch ‘een nood of waarloos tuig’. Volledigheidshalve kan er aan worden herinnerd dat men bij touwen, talies en trossen en zelfs bij onderzee-telegraafkabels, aan boord nog altijd spreekt van: loos als zelfst. naamw. ‘de loos doorhalen’ en bij zeekabels: ‘uitleggen met 10% loos’: het woord wordt aan boord van onze schepen door elkaar gebruikt met het woord: slek, het Eng. slack. v. N.
Naar aanleiding van het artikel ‘Waarloos’ in het nummer van Augustus 1941, wil ik gaarne onder Uw aandacht brengen, dat bij de Koninklijke Marine niet het woord ‘waarloos’, maar ‘waarloo’ in gebruik is. Zoo komt in een in 1938 opgesteld scheepsbestek voor den bouw van een loodsvaartuig de bepaling voor, dat de bouwmeester met de levering van eenige onderdeelen geen bemoeienis heeft, omdat de Marine zal leveren: de helft van de in de jollen en motorsloepen aanwezige riemen als waarloo; een vierde gedeelte van het aantal glazen voor de patrijspoorten en lichtglazen als waarloo; enz. Elders kan men in het bestek lezen, dat geleverd moet worden o.a. een stel waarloo ringen en een stel vuurvaste steenen als waarloo bij het fornuis. Het eigenaardige is nog, dat bij dit fornuis ook moet worden geleverd: ‘een extra stel roosterstaven’, met welke woorden men toch ook de bedoeling heeft een stel waarloo deelen uit te drukken. r.h.k. | |
Geleerde woorden.‘U moet niet zulke moeilijke woorden gebruiken; die verstaan wij niet. Wij zijn niet zoo geleerd als U.’ Wij weten het, het eerste zoowel als het tweede; inderdaad, als het er op aan kwam, zou kunnen blijken dat wij meer geleerd zijn dan menige lezer. Dit is voor ons geen aanleiding tot zelfverheffing, tenminste niet al te dikwijls, vooral niet sedert wij - in een dispuut met een onwillig verduisteringsgordijn - ten gevolge van een al te boude verheffing ten val zijn gekomen. Dat heeft ons toen afgeleerd en ons geleerd op den vasten grond te blijven. Zij zijn niet altijd geheel te vermijden, die vreemde termen; men kan niet alles omschrijven. Wij zitten er soms zelf mee. Als wij behoorlijk nadenken, dan weten wij, als wij zeggen ‘de goede vader’, dat het adjectief ‘goed’ attributief staat; en als wij zeggen ‘de vader is goed’, dan is ‘goed’ een deel van het gezegde, - en gezegde heet wetenschappelijk: praedicaat, dus dan staat ons adjectief praedicatief. Dat weten wij allemaal; maar toch, als wij lezen van een adjectief, dat praedicatief staat, dan denken wij altijd aan een titel, als jonkheer; dat is immers een praedicaat, natuurlijk, want dat zet-je vóór den naam, en dus een praedicatief gebruikt adjectief staat voorop: de goede vader. En dan moeten wij ons dwingen te bedenken, dat het dan juist niet praedicatief staat, maar attributief. Dat zijn zoo van die moeilijkheden, die wij allen wel eens op onzen weg vinden, maar waar wij doorgaans niet al te openhartig over spreken. Het beste zal zijn dat wij maar eens een lijstje opnemen van de meest gebruikelijke technische termen; als wij dan weer eens een ‘geleerd’ woord gebruiken - wij zullen er stellig voor waken! - dan kan men het in alle geval opzoeken.
ABRIKOOS, een lange reis. - Hoe zijn wij aan het woord ‘abrikoos’ gekomen, of liever: hoe is het woord tot ons gekomen? Direct van maker tot gebruiker? geen sprake van, het is van hand tot hand gegaan; het heeft, voor het bij ons belandde, een reis afgelegd, om de Oude Wereldzee. Het woord is gevormd in het Latijn en luidde ‘praecox’ (d.i. de vroegrijpe) m.v. praecocia; toen is het overgenomen door het Grieksch, dat van dezen meervoudsvorm ‘praikókkia’ maakte en daarvan weer het enkelvoud ‘praikókkion’, ook wel ‘prekókkion’ geschreven (dat later tot ‘berikókkion’ verbasterde; nieuwgrieksch: ‘berúkokon’). Toen kregen de Arabieren het te pakken. De Arabieren hebben de ‘p’ niet, en maakten er ‘barkôk’ van, of ‘berkôk’. Maar toen moest het een lidwoord hebben, het Arabische lidwoord is ‘al’, en toen ontstond er dus ‘al-berkôk’. Het Spaansch en het Portugeesch kenden onzen vriend al, en noemden hem | |
[pagina 82]
| |
‘albercoque’, een woord dat dicht bij den beginvorm ‘praecox’ stond, evenals het Italiaansche ‘albercocca’. Maar het Spaansche en Portugeesche ‘albercoque’ den invloed ondergaande van het Arabisch, wijzigde zich in ‘albaricoque’ in Spanje en ‘albricoque’ in Portugal. Daar vonden wij het en wij maakten er toen ‘abricock’ (‘abrikok’) van. De Franschen hadden het tot ‘abricot’ vervormd; dat vonden wij toch eigenlijk wel mooier dan ons ‘abrikok’ en dus gingen wij ook maar ‘abricot’ zeggen. Maar één abricot is niet veel, zulk een vrucht smaakt naar meer; een s of een z er dus achter: ‘abrikots’ of ‘abricotz’. Dien meervoudsvorm spraken wij al spoedig als ‘abricozen’ uit; en het enkelvoud van abricozen? ‘abrikoos’ natuurlijk. Ontleden wij nu onze abrikoos, dan vinden wij een Fransche s, een Spaansch-Portugeesche i, een a en b uit Arabië... en de overige letters zijn het restant van ons Latijnsche praecox! | |
Oudere dameshoeden- Het wil mij voorkomen, dat ten aanzien van ‘oudere’ een erg begrijpelijke vergissing is begaan. Had de koopman volgens de Vr. en te W. ‘oudere-dameshoeden’ gespeld, net als oude-mannenhuis (het is een welhaast vergeten regel: verbinding van het eerste deel van een samenstelling door een koppelteeken, om uit te laten komen, dat het bijv. nw. betrekking heeft op het onmiddellijk er op volgende deel van die samenstelling) dan was het direct gesnapt! ‘Oudere’ is bezig burgerrecht te verwerven, waar ‘oude’ een voor sommigen minder-prettige bijklank heeft: kamers gezocht voor oudere dame enz. ‘Bejaard’ vindt men dan te ‘deftig’, en oud... een zeker mythologisch personage z'n grootmoeder is oud... Niemand wil tegenwoordig oud genoemd worden, en zeker niet de dames die coquette hoedjes-voor-oudere-dames moeten gaan kopen. j.j.h. | |
-Schrift- Men ziet dikwijls tegenwoordig het woord ‘schrift’ gebezigd als tweede lid van een samenstelling, waar wij vroeger ‘blad’ schreven, bv. in ‘maandschrift’. Wij zouden geneigd zijn verschil te maken tusschen maandblad en maandschrift, en het laatste niet af te keuren, maar alleen te gebruiken voor een elke maand verschijnend ‘tijdschrift’: de Gids, Stemmen des Tijds, e.v.a., die in elke aflevering op een boek of boekje lijken, en ook de kennelijke bedoeling hebben (b.v. door vervolgartikelen), in boekdeelen te worden vereenigd en bewaard. Maandblad, weekblad, (driemaandelijksch blad) is de naam dan voor zulke periodieken, die meest op een ‘blad’ (krant) lijken, door formaat, omvang, en samenstelling. Dat er een twijfelstrook overblijft, hindert daaraan niet. | |
Wand en muur- Een wand is, in tegenstelling met een muur, altijd de begrenzing van een ruimte; J.V. Hendriks, in zijn Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (Tiel, 1898) schrijft op Wand (als tegenstelling met muur): ‘Afscheiding tusschen huizen, kamers, enz. Een muur is altoos van steen, een wand kan ook van hout, riet, turf enz. zijn.’ Hieruit laat zich verklaren dat een houten schot of de zijkant van een schip wel wand, maar niet muur kan worden genoemd. Of bij een steenen wand bepaaldelijk gedacht wordt aan de oppervlakte, valt te betwijfelen; in de omschrijving bij Van Dale zal met vlak niet een meetkundig vlak zonder dikte worden bedoeld, doch een plat lichaam met geringe dikte. Ons dunkt, dat men bij wand meer aan de functie denkt (verg. bij Van Dale: ‘loodrecht glad vlak als grens van een vertrek, een ruimte’). Men kan b.v. zeggen: ‘er zit een steenen wand (= afscheiding) tusschen deze beide kamers’, of: ‘is de wand (= afscheiding) tusschen deze kamers een steenen muur of een houten schot?’ Bij de samenstelling rotswand is wand iets minder eigenlijk genomen, maar het beteekent toch nog ‘verticale begrenzing (nl. van het dal)’; een berghelling kan echter geen wand heeten. Merkwaardig is echter dat een muur die om een park of tuin is gebouwd evenmin een wand heet. Blijkbaar is een wand gemeenlijk de begrenzing van een bewoonbare ruimte (ook bij een schip!). De rotswand wijkt dan echter weer af, tenzij het de wanden van een grot of hol zijn, die desnoods als woonruimte kunnen fungeeren. | |
Vroeg- Behalve het door Kiliaen genoemde voorbeeld vindt men in het 16e eeuwsche en latere scheeps-Nederlandsch het woord op dezelfde wijze als bijv. nw. gebruikt in de samenstellingen: vroo-, vroe- en vroechcost, morgenmaaltijd. In ander verband op dezelfde wijze gebruikt, komt het o.a. voor in een brief van Witsen (1694) als: vroegschepen in tegenstelling met: naschepen: ‘men heeft mij met de vroegschepen mager geschreven, dog met de naschepen hope eenige berigten uit Sina sal bekomen’. In zijn alphabetische lijst van scheepswoorden en termen (1671, behoedzaam te gebruiken!) komt ook de uitdrukking: vroekost voor. v. N. | |
Nederlandsch-Hollandsch- Ik zou zeggen, niet Holland wanneer men den staat der Nederlanden bedoelt, maar niet Nederlandsch wanneer men iets wil uitdrukken dat speciaal betrekking heeft op den kern van ons volkswezen,, of wat daarvoor traditioneel gehouden wordt. Onze overburen aan de Noordzee staan voor hetzelfde geval: English-British; het begrip Anglo Saxon maakt voor hen de zaak nog ingewikkelder. M-n. | |
[pagina 83]
| |
Benaderen- ‘Bij ons wordt herhaaldelijk gesproken van: een firma benaderen; is dit misschien een letterlijke vertaling van het Engelsche ‘to approach a firm’, en dus af te keuren? - Afgezien van een thans verouderd gebruik i.d.z.v. naderen; van het gebruik als term in de wiskunde: door het voortzetten van een berekening de waarde van iets met toenemenden graad van nauwkeurigheid bepalen; als term in het krijgswezen: een versterkte plaats nabij komen door middel van begraving - wordt benaderen in dichterlijke taal gebezigd in toepassing op het besluipen van een prooi: ‘Als... 't vonksken... stroohalm en gebladert'... als zijn prooi benadert,...’ (Bilderdijk). In handelstaal, als aequivalent van eng. ‘to approach a firm’, zouden wij het woord niet gaarne gebruiken. Wij kennen ‘benaderen’ ook in den zin van: in beslag nemen door de douane van goederen, waarvan bij invoer de waarde te laag is aangegeven. | |
Berichten en mededeelen- De hoogere autoriteit stuurt stukken aan den lageren - of de eene autoriteit stuurt stukken aan den anderen - om bericht en raad; zoo kwam ik er toe te meenen dat aan een bericht een vraag of een opdracht vooraf gegaan is, wat bij een mededeeling niet het geval is. Krijgt men in het ambtelijke een mededeeling, dan heeft men daar nota van te nemen, resp. er naar te handelen. Ik geef toe, dat het verschil wel heel subtiel is, maar er werd nu eenmaal gevraagd wat het onderscheid is en ik heb getracht een antwoord te vinden. M-n | |
Afschieten- U kunt van die ‘af’ woorden wel willen afstappen, maar ik wil toch even nog komen hinderen. U zult ‘afschot’ niet uit de jagerstaal krijgen! ‘Het afschot der konijnen bedraagt hier jaarlijks 2000 stuks’; ‘het afschot der reebokken moet getemperd worden’. ‘Afschot’ wordt èn van schadelijk wild en van nuttig wild gezegd. Het is altijd een kwestie van 't (af)schieten van een groote hoeveelheid. ‘Wij hebben verleden jaar 17 reeën geschoten’ - het afschot bedroeg dus 17 stuks. a.a.b. | |
Taal zonder ‘cachet’- Een chemische fabriek hier te lande levert ons een geneesmiddel in ‘cachets’, van een bepaald model, ‘waardoor zij gemakkelijker innemen dan ronde cachets’. Innemende cachets dus. Men behoeft niet bang te zijn ze te gebruiken: zij oefenen geen schadelijke neven werking, zegt de fabriek, die blijkbaar onkundig is van het verschil tusschen ‘neven’ en ‘bij’. ‘Groot verpakking’ vermeldt de aanbeveling. Slecht aanbeveling, verwerpelijk samenstelling, afkeurenswaardig taal! | |
Saamhoorigheid- Een Alg. Ned. Verbondswoord; wat kunnen wij er anders voor zeggen? Ik heb nooit begrepen waarom saamhoorigheid niet goed zou zijn; Van Dale geeft saamgezworene, maar ook samenzweerder. Gemeenschapsgevoel is natuurlijk geen equivalent, want de samenhoorigheid is een toestand, geen gevoel. M-n. | |
Klimaat- Dit woord wordt tegenwoordig veel gebezigd in den zin van atmosfeer. Het zal een gallicisme zijn. Maurois heeft voor eenige jaren een roman geschreven, ‘Climats’ getiteld, maar de inhoud van dit boek heeft met de weersgesteldheid in het geheel niet van doen. K-k. | |
Overhevelen- ‘Doch juist de eigenlijke economische problemen... kunnen maar zeer ten deele naar deze instanties worden overgeheveld.’ Blijkbaar is de hier gebezigde probleemhevel niet lang genoeg geweest; ofwel de ‘instantie’ stond iets te hoog. | |
Stoep, -straat, -pad- Een lezer pleit voor het gebruik van riep in dezen zin. Men leest, zegt hij, het zelfs ook in samenstellingen. Indertijd teekende deze inz. aan uit een dagvaarding door den Kantonrechter van Groningen: ‘... heeft gereden over de openbare klinkerriep’. | |
Aanknoopen- ‘Aldus knoopte Morinigo aan bij de militaire dictatuur van...’ Zou dit zuiver Nederlandsch zijn? Er behoort m.i. een object bij dit werkwoord, b.v. betrekkingen, onderhandelingen enz. K-k. | |
Besmuikt- Smuik, smuigen en smuiger komen nog altijd bij Van Dale voor en worden ook nog wel gebruikt; smoeg echter, voor in stilte, stilletjes, vind ik niet meer en heb ik alleen in mijn prille jeugd hooren gebruiken. M-n. | |
En- ‘Men zal zich herinneren dat Prof. X. hierover een aantal artikelen heeft geschreven, en waarin hij tegen een dergelijk optimisme waarschuwde.’ Welke functie vervult hier het voegwoord en? | |
Doen- ‘Wij doen transporten’ adverteert een vervoerder. Dat is goede taal; doen, verrichten. Velen zeggen hiervoor tegenwoordig: wij voeren transporten uit! | |
Klassicistisch, hellenistisch- Zouden dit uitgerekte vormen zijn van classiek en helleensch, maar verder synoniemen, - of zou er ook een verhevener strekking in liggen? K-k. | |
Herdenken- ‘Een bekend stadgenoot... herdenkt heden zijn vijf-en-zeventigsten verjaardag’. Gevraagd: hoe oud is deze bekende stadsgenoot heden? | |
Bouwen- ‘...de laatste inzending is van de hand van een bouwer van hoorinstrumenten.’ |
|