met wie men in aanraking komt, of op de zaken waarmede men zich inlaat. (Het is uitermate te betreuren dat wij dit ‘invloed oefenen op’ zoo menigmaal achter stellen bij het uitheemsche beinvloeden!)
Oefenen wordt ook gebezigd ten aanzien van: een (wettig of onwettig) gericht en de handelingen die daaruit voortvloeien, als straf, wraak, geweld enz., het feitelijk betoon van macht of heerschappij. Ze plegen, verrichten, ten uitvoer leggen, voltrekken. Van deugden en plichten, inzonderheid van die, welker betrachting zich in iemands geheelen levenswandel of handelwijze naar buiten openbaart. Ze betrachten, ze in zijn handelingen doen blijken, of volbrengen, ze in praktijk brengen. Gewoon is: geduld oefenen. (‘Betrachten’ is niet geheel hetzelfde als ‘oefenen’. Het oefenen van een deugd geschiedt uit innerlijken drang; betrachten ziet meer op het getrouw nakomen van een gebod.)
Nu het verschil tusschen: oefenen, beoefenen en uitoefenen. Een kunst wordt dus beoefend; waar het een bedrijf, een beroep, een handwerk betreft, zeggen wij uitoefenen; dat uit geeft dan met meer nadruk te kennen dat het hier bezigheden geldt, die naar buiten blijken, die tot den maatschappelijken werkkring van den persoon behooren. Wanneer wij dus zeggen dat wij een kunst uit oefenen, geven wij daarmede te kennen dat wij die kunst tot levensberoep hebben gekozen. Wij beoefenen de geneeskunst; als wij in de beoefening van die kunst ver genoeg gevorderd zijn, kunnen wij de bevoegdheid verwerven de geneeskunde uit te oefenen.
Met betrekking tot de begrippen macht, heerschappij, gezag, rechten, deugden ook, en plichten, is het bij velen tot gewoonte geworden te spreken van uit oefenen; zonder grond echter, daar ‘oefenen’ reeds geheel dezelfde kracht heeft, uit niets aan de beteekenis toevoegt, en er geen tegenstelling plaats heeft, die de bijvoeging van ‘uit’ zou kunnen rechtvaardigen. Te recht hebben dan ook bevoegde beoordeelaars zich tegen dit insluipend misbruik verzet; het enkele oefenen, door het voorbeeld der beste schrijvers geijkt, is volkomen voldoende. In samenstellingen als strafoefening, wraakoefening enz. is ‘oefening’ dan ook uitsluitend in gebruik, ‘uitoefening’ nog onbekend.
Waar in 't bijzonder van deugden gesproken wordt is, naast oefenen, ook beoefenen in gebruik. Het is echter niet raadzaam deze beide woorden onverschillig te bezigen. Zij geven niet hetzelfde te kennen. Het beoefenen van een deugd onderstelt dat men haar niet alleen in praktijk brengt, maar ook over haar nadenkt, haar in aard en strekking tracht te doorgronden, en dus bij de toepassing met bewustzijn te werk gaat; oefenen ziet alleen op de praktische toepassing, op het handelen.