Er valt iets bijzonders op te merken over den absoluten vorm bestaande uit een persoonl. vnw. met een naamval van een ranggetal, bv. hem derden, d.i. terwijl hij de derde was (dus met twee anderen). ‘Op een tijt wast dat Florens reet Hem tienden (met hem tienden) tUtrecht’ (d.i. Floris als tiende man; met negen anderen dus). Hier zal het voorbeeld van het fr. lui diziesme, lui tiers en derg. wel tot navolging aanleiding gegeven hebben.
Er is - merkt Prof. Verdam op - bijna geen gebied in onze taal, waarop het taalbewustzijn het spoor zoozeer is bijster geraakt, als op dat der voornaamwoorden. Hoe zou het ons anders b.v. mogelijk zijn te zeggen: Ze waren met zijn tienen; jelui waart daar met z'n beiden; ‘We bennen met zen achten’, enz.
In het Mnl. gaven deze uitdrukkingen reeds aanleiding tot twijfel; naast: hem derden, vindt men: hem derder, hem derde, met hem derden, met hem derder.
Ook het hoofdgetal was geoorloofd: met hem tien, met hem vieren, drien, tween.
In onze tegenwoordige taal geven wij er blijk van dat wij de eigenlijke kracht van deze uitdrukkingen niet meer gevoelen, zoo zelfs, dat wij soms in twijfel geraken of wij schrijven moeten: met u beiden, of: met uw beiden. Dat het u moet zijn, nl. datief van het persoonl. vnw. pl., blijkt uit de vergelijking met de mnl. voorbeelden. In plaats van: ‘Wij waren daar met ons tienen’, zouden wij eigenlijk moeten zeggen: wij waren daar met mij tiene, d.i. wij waren daar tien in getal met mij mede.
Een sprekend staaltje van dit ontbreken van ons begrip is: met ons beiden, wat eigenlijk zou moeten zijn: met mi twee.
Na al deze fouten was er eigenlijk nog maar één over, die wij konden maken, en die hebben wij dan ook gemaakt: de verwisseling van het persoonlijk vnw. voor het bezittelijk vnw. Wij vinden b.v. dat ‘Noach sijn achtster in de ark ging’ en lezen van ‘uwer sestiender’. Wij maken dezelfde fout als wij zeggen: zij zijn met zijn achten, met zijn beiden, of als wij, zonder aanzien des persoons (en des geslachts), spreken van: we bennen met zijn achten.
Maar dit is een uitweiding. Wij zagen dat het mnl. rijk was aan allerlei uitdrukkingen, die, meestal in den genitief en buiten het eigenlijk zinsverband staande, de eene of andere bepaling van tijd of wijze of omstandigheid uitdrukken (overeenkomende met den lat. ablativus, den gr. genitivus, of den Gotischen dativus absolutus). Vooral dáar, waar het zelfst. nw. voorkomt, verbonden met een deelwoord; en daar deelwoord en bijv. nw. licht in elkaar overgaan, breidde zich het gebruik tot dit laatste uit; zelfs gingen deelwoorden van absoluut gebruikte uitdrukkingen over tot voegwoorden en voorzetsels.
Die welke tot bijwoorden of bijwoordelijke uitdrukkingen geworden zijn, hebben wij reeds getoond. Voorbeelden van deelwoorden, die als voegwoord worden gebruikt, zijn: aangezien, aangemerkt, gesteld, toegegeven, vastgesteld (eenmaal vastgesteld, dat...), niettegenstaande, (ver)ondersteld, aangenomen, uitgenomen, uitgezonderd, enz.
Voorzetsels: aangaande, behoudens, betreffende, gedurende, hangende, rakende, nopens, niettegenstaande, staande, volgens, uitgenomen, uitgezonderd, afgezien, enz.
De als voegwoorden gebruikte deelwoorden zijn te beschouwen als verkorte zinnen, waarin het onderwerp (dit, het, dat) en het deelwoord: wordende of zijnde, zijn weggelaten.
Vele deelwoorden, die tot voorzetsels zijn geworden, doen dienst als praeposities: uit kracht van, in weerwil van, ten (in) spijt van, uit hoofde van, ten gevolge van, om der wille van, uit naam van, enz. Hier hebben het Latijn en het Fransch hun invloed doen gelden; Latijnsche uitdrukkingen als: stante concione, durante bello, fr: durant la guerre, pendant les délibérations, zijn de voorbeelden der ndl. uitdrukkingen: staande de vergadering, gedurende den oorlog, hangende de beraadslagingen. (Vgl. ook onze absolute uitdrukking: gegeven - bij mathematische vraagstukken, enz. Het eenige voorbeeld in onze taal van een absol. deelw., dat zelfst. nw. is geworden.) Sommige van deze deelw. hebben oorspronkelijk achter het zelfst. naamw. gestaan: torloghe gedurende, het leven gedurende; alle ergelist utegeset (of: utegeseit, utegescreven, utegesceiden); nog heden kunnen ‘uitgenomen’ en ‘uitgezonderd’ naar verkiezing vóór of achter hun naamwoord geplaatst worden. Nopens (vgl. een paard ‘raken’ of ‘treffen’, ‘met sporen nopen’) staat vóór zijn naamwoord, en is dus evenals ‘volgens’ geheel voorzetsel geworden, terwijl ‘vervolgens’ geheel bijwoord geworden is; de oorspronkelijke datief, dien het woord regeerde, blijkt nog uit ‘dienvolgens’ (17de eeuw), thans tot ‘diensvolgens’ verbasterd. ‘Behoudens’, dat in het mnl. nog steeds zonder s als verleden deelwoord, meestal in een absol. genitief of datief voorkomt, beteekent niet alleen: met behoud van, in den zin van: met uitzondering van, behalve (vg. lat. salvo honore, fr. sauf l'honneur, welke uitdr. op ons woord niet zonder invloed zullen gebleven zijn), maar ook: zonder te kort te doen aan, inbreuk te maken op de rechten van anderen.
Tot zoover het opstel van Prof. Verdam; ‘behoudens’ onnauwkeurigheden of onvolledigheden van ons excerpt. Een ingewikkelde zaak, deze absolute constructies; invloed van het Latijn, mogelijk ook nog nawerking van den oudgermaanschen absol. naamval (want daar kwam hij ook al voor; inzonderheid, maar niet alleen, als datief absol.), en middeleeuwsche invloed van het