| |
Vragen.
1. | EENZELFDE is een vaak gebruikt woord. Koenen en Van Dale geven het echter niet. Bij ‘hetzelfde’ en ‘dezelfde’ krijgt men antwoord op de vraag: zelfde als wat?, nl. zelfde als ‘het’ of als ‘de’. Maar eenzelfde zou zijn ‘zelfde als een’, dus als iets onbepaalds, wat een onmogelijkheid is. Kan het woord eenzelfde ontstaan zijn uit ‘één en het(de)zelfde’? |
2. | GAARNE BEREID lijkt mij een onjuiste combinatie. Bereid zijn is: geneigd zijn, overhellen tot, dus een wilsuiting, en men kan toch niet iets ‘gaarne’ willen. Is dit woord misschien een contaminatie van (wij) zijn bereid, en (wij) zullen gaarne? |
3. | APPARATUUR - De woorden apparatuur i.p.v. apparaat, methodiek i.p.v. methode, receptuur i.p.v. recept worden veelvuldig gebruikt. Zou onze taal nog steeds in een stadium verkeeren, waarin zij neiging vertoont bepaalde woorden door middel van achtervoegsels ‘geleerder’ te doen lijken? |
4. | ONDER - Zijn de uitdrukkingen ‘onder verwijzing naar’, ‘onder gebruikmaking van’, enz. wellicht germanismen? |
1. | Zelfde krijgt hier de bet. van ‘soortgelijk’. Een ‘zelfde’ verschijnsel ontstaat, wanneer we.. |
2. | ‘Gaarne’ kan worden gebezigd in toepassing op handelingen, waarin men genoegen of behagen vindt, en die men hetzij tot zijn eigen vermaak, hetzij uit plichtgevoel of genegenheid voor anderen met lust verricht. ‘Ik verklaar mij daartoe gaarne bereid’. ‘Ik ben gaarne bereid U in dezen van dienst te zijn’. |
3. | Apparatuur duidt een collectief begrip aan: den geheelen toestel. Methodiek is de leer der methode, receptuur, de (leer der) recepteerkunst. |
4. | ‘Onder’ heeft van oudsher gediend ter uitdrukking van een verplichting, een ‘last’ die op iemand of iets gelegd is, - die een persoon of zaak drukt. Vandaar dat ‘onder’ ook gebezigd wordt bij uitdrukkingen die iets te kennen geven, waartoe men verplicht of dat men verschuldigd is, om aan te duiden, dat die verplichting of die schuld op den persoon of de zaak rust. Onder verplichting van - enz. |
Bij begripswisseling wordt ‘onder’ in deze toepassing ook in betrekking tot een recht gezegd: onder het voorrecht van boedelbeschrijving. (fr. sous bénéfice d'inventaire).
Door het op zich nemen van een verplichting gaat men een verbintenis aan, die mede beschouwd wordt als iets dat op den persoon rust. Vandaar dat ‘onder’ evenzeer gebezigd wordt bij uitdrukkingen, die hetzij een verbintenis te kennen geven, of wel de verklaring of bepaling, waardoor zulk een verbintenis gevestigd wordt, als een eed, een belofte, verzekering, voorwaarde enz. Onder verbintenis van -, onder verband van -, onder eede, belofte, verzekering.
Uit deze laatste uitdrukkingen ontwikkelde zich bij uitbreiding het gebruik van ‘onder’ bij andere woorden, die een mondelinge of schriftelijke verklaring te kennen geven, al wordt daardoor geen verplichting of verbintenis gevestigd. ‘Onder’ dient dan om aan te duiden, dat de handeling of het gezegde, waarvan sprake is, van die verklaring vergezeld gaat en er door beheerscht wordt, t.w. omdat de verklaring strekt tot uitlegging of beperking van hetgeen men doet of zegt. Onder verklaring dat... enz. ‘Ik gaf hem tien gulden, onder verklaring dat hij mij nooit meer iets behoefde te vragen’. (Wb. d. Ndl. Taal X, 1208).
In het laatstgenoemde voorbeeld zou men ‘onder’ kunnen vervangen door met: ik gaf hem het geld, daarbij verklarende, met de verklaring -; evenzoo zou men voor: onder verwijzing naar, onder gebruikmaking van - kunnen zeggen: met verwijzing, met gebruikmaking.
| |
| |
| |
Motecht
- Mogen wij -echt bezigen i.d.b. van: bestand tegen? De uitdrukkingen motecht, waschecht, lichtecht, zweetecht, die men veel hoort gebruiken, zouden ons dit doen denken, maar deze opvatting vindt geen steun in het Wb. d. Ndl. Taal. Dit kent bnw. ‘echt’ i.d.b. van: niet nagemaakt, niet vervalscht; niet voorgewend of geveinsd; inderdaad de hoedanigheden bezittend van, niet slechts doorgaand of zich uitgevend voor; wezenlijke waarde bezittend, meer dan schijn of verbeelding; bijw.: met alle kenmerken, op kenmerkende wijze; (bij stoffelijke bnw.:) inderdaad uit de stof bestaande, die het bnw. noemt, enz. enz.
Wij weten met ‘motecht’ werkelijk geen raad!
Een technisch deskundige verzekert ons dat deze samenstelling door textieltechnici veel gebruikt wordt; evenals zij spreken van waschechte, lichtechte, zweetechte stoffen, zoo zeggen zij ook van wollen stoffen, tapijten, bontwerk enz., die door een speciale behandeling gevrijwaard zijn tegen het vreten der mottenlarven, dat zij ‘motecht’ gemaakt zijn.
Een netelige kwestie. Wij nemen gaarne op gezag van onzen zegsman aan, dat deze uitdrukkingen in geregeld gebruik zijn bij een bepaalde groep van technici, de vraag is echter of zij aanvaard dienen te worden in de algemeene taal. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal laat ons hierbij in den steek; dl. III, van 1916, bewerkt door Dr. Knuttel, aanvaardt blijkbaar lichtecht en waschecht, en verwijst naar die woorden. Aan ‘wasch’ is het Wb. nog niet toe, maar dl. VIII, van 1924, bewerkt door Dr. Heinsius, begint met Licht en wij zouden dus van dit deel voorlichting mogen verwachten. Maar lichtecht zochten wij er vergeefs in; zou de bewerker van dit deel van het woordenboek geaarzeld hebben het op te nemen?
Wij hebben maar weer - wat wij steeds doen als wij ergens niet uit kunnen komen - ons licht opgestoken bij een lid van onzen Raad, in dit geval bij Dr. Jacoba van Lessen, redactrice van het Woordenboek, en Dr. Van Lessen antwoordt ons:
* Ik geloof dat ‘lichtecht’ een zuiver Nederlandsche formatie is, en ik meen mij te herinneren dat Dr. Beets (het lid van onzen Raad van Deskundigen, dat ons helaas ontvallen is - Red.) er net zoo over dacht. Van de woorden op -echt zal ‘motecht’ zeker heel jong zijn, maar ik kan de samenstelling niet, zooals Uwe Redactie schijnt te doen, bedenkelijk vinden. Van ‘zweetecht’ had ik nooit gehoord, maar accepteer het woord niettemin zonder moeite.
Dus dat weten wij nu. Het spreekt van zelf dat wie nu nog tegen het achtervoegsel -echt i.d.b.v. ‘bestand tegen’ bezwaar mocht hebben, het niet zal behoeven te gebruiken; hij zal het begrip best door een ander achtervoegsel kunnen uitdrukken. B.v. door -hard; wie spreekt van ‘winterharde’ gewassen, wie van een bevaren zeeman, die geen last heeft van zeeziekte of van andere belemmerende werking der zee, zegt dat hij ‘zee-hard’ is, met de Zaankanters een paard, dat niet meer naar de zweep luistert, zweep-(zwiep-)hard noemt - zal gemakkelijk komen tot ‘vuurhard’; èn ‘mot-hard’.
| |
Waarnemend
- De algemeen secretaris is heelemaal niet een woord van de laatste weken of maanden; wie veel met het ambtelijke te maken heeft weet beter. Men zou nog kunnen spreken van een algemeenen secretaris, een waarnemenden burgemeester, een eerstaanwezenden ambtenaar, een plaatsvervangenden rechter, maar bij geneeskundig inspecteur wordt de zaak al moeilijker; deze functionaris is niet een inspecteur die geneeskundig is. (Zit dat in die ‘e’? - Red.) Trouwens, bij algemeen secretaris is ook niet de secretaris algemeen.
De kwestie is dat de ambtelijke wereld zich den naam der functie en de voorafgaande omschrijving denkt als één geheel, één titel of rang. Wanneer men de e moet weglaten, of den geheelen buigingsuitgang, lijkt mij een kwestie van gevoel en logica; mij zou het niet hinderen te hooren spreken van den onbezoldigd rijksveldwachter, of den dienstdoend geneesheer; wanneer men maar niet zegt: aangaande den eerste luitenant X, hoewel die X volstrekt niet de eerste van alle luitenants is, doch eerste luitenant zijn titel is.
Ik heb het gevoel, dat Uw lange uiteenzetting eigenlijk niet van een juiste premisse uitgaat.
(M-n).
- Bedoelt ons lid dat de ‘geneeskundig inspecteur’ iemand is, die te inspecteeren heeft op het gebied der geneeskunde, en wil hij ‘geneeskundig’ als bijwoord bij het werkwoordelijke begrip ‘inspecteeren’ aanzien? Maar iemand, die uitstekend viool speelt, noemt men niet ‘dien uitstekend vioolspeler’. Iemand die hard werkt heet ‘die harde werker’. Enz. enz. (Overigens is het te hopen, dat die ‘geneeskundig’ inspecteurs wel terdege geneeskundig zullen zijn, en blijven!) Bij ‘algemeen secretaris’ kunnen wij zelfs de bedoeling der critiek niet gissen: als de secretaris niet algemeen is (of wel, oorspronkelijk was), wat is er dan ‘algemeen’? de secreten? of de secretarie? Neem aan, dat laatste. Is dan de afleiding ‘de algemeen secretaris’ inniger verbonden met ‘de algemeene secretarie’, dan wanneer men in beide het adjectief doet uitkomen? Of moet men de werkzaamheid ‘geheimschrijver’ denken, die op algemeene wijze gebeurt?
Gevoel - ja, wat kan er al niet ‘gevoeld’ worden? maar logica! Die is dikwijls verre te zoeken!
| |
| |
| |
Berichten en mededeelen
- ‘In ambtelijke briefwisseling wordt meermalen groot verschil gemaakt tusschen de werkwoorden: “berichten” en “mededeelen”.
Een hoogergeplaatste deelt aan een ondergeschikte wat mede, doch bericht over hetzelfde onderwerp aan een hoogere autoriteit.
M.i. zou voor een omgekeerde toepassing meer te zeggen zijn. “Ik heb de eer Uhoogedelgestr. te berichten” enz. is mij nog niet voldoende en met het woordje beleefd wil ik nog meer uiting geven aan mijn onderdanigheid.
Schrijf ik nu: “Ik heb de eer Uhoogedelgestr. beleefd te berichten” of “beleefd mede te deelen”? Herhaaldelijk treft men ook in ambtelijke brieven een omgekeerde toepassing aan.
In den eenen brief staat: “Ingevolge een van... ontvangen mededeeling, bericht ik U” enz., in den anderen: “Ingevolge een van.... ontvangen bericht, deel ik U mede”.
Bestaat er inderdaad verschil tusschen “berichten” en “mededeelen” of wordt in de ambtelijke wereld ten onrechte een verschil verondersteld?’
- Iemand iets mededeelen = hem doen deelen in de wetenschap van een feit; berichten = terecht helpen, inlichten (omtrent een gebeurtenis). Dit is de etymologische kant van de kwestie, maar etymologie geeft niet altijd voldoende vastigheid omtrent de beteekenis van woorden in het tegenwoordige gebruik. Mogen wij zeggen dat ‘berichten’ strakker is, meer zakelijk en officieel, ‘mededeelen’ gemeenzamer, vriendschappelijk? 't Eerste meer uit plicht, het tweede uit belangstelling, welwillendheid gebeurend. Ook is berichten plechtiger. Een overlijdens bericht; niet een mededeeling. Berichten lijkt zoo het best geschikt tegenover den hooger geplaatste, althans wanneer het een door de ambtelijke verhouding geboden kennisgeving betreft. De hoogergeplaatste kan beide gebruiken; kiest hij mededeeling, dan is dat vriendelijkheid, nederbuigende goedheid.
Het is zoo iets als bij het slot van een brief: ‘vriendelijke groet’ toont gemeenzaamheid, vertrouwdheid, althans goede kennis. Een ondergeschikte groet ‘beleefd’, of bepaalt zich strak tot de benoodigde portie ‘hoogachting’.
| |
(Toe)komen
- ‘Mij hindert bij het lezen eener kassiers- of bankiersafrekening: zoodat U komt een bedrag van.... Waarom niet: U toekomt? In gelijken zin: Het U “komende” bedrag zal U per giro worden toegezonden, of - daar de lijdende vorm hier, gelijk zoo dikwijls, achterwege had kunnen blijven -: wij zullen U het U “komende” bedrag per giro overmaken. Ook hier zouden wij kunnen spreken van: toekomende bedrag.’
- Wij denken bij dit woord aan een ontleening uit het Duitsch; in Duitsche handelsbrieven leest men dikwijls ‘kommen’ i.d.b.v. ‘zukommen’. Bij ‘zustehen’ hebben wij dit verschijnsel nimmer opgemerkt; men leest nooit van: ‘der Ihnen stehende Betrag’. Het Wb. d. Ndl. Taal (VII, 5205) noemt het door onzen inzender gewraakte woord een ‘handelsterm’. Maar de voorbeelden wijzen meest op een verdeeling of op andere wijze van te beurt vallen. En zóó kennen wij het wel, met datief of, nog eer, met het voorzetsel aan voor den belanghebbende. In notarieelen stijl bij boedelscheiding bv.; en tot die genoemde gevallen dunkt het ons, zoo al niet vroeger altijd, dan toch heden beperkt. Maar als wij iemand aan een schuld herinneren: zeg, ik krijg nog altijd een tientje van je..., dan bevreemdt ons niet een antwoord: ja, dat komt je nog toe; maar wel: ja, dat komt je nog!
Laat ons zeggen: alleen bij verdeelen: Wij zullen het U komende/toekomende bedrag per giro zenden. In alle andere gevallen: toekomende.
| |
Af-
- ‘Schakers spreken gewoonlijk van het afruilen van stukken. Dit is een uitdrukking, die ik in vroegere tijden nimmer hoorde. Men sprak, dunkt me, toen van inruilen.
De boschwachter heeft den laatsten tijd veel schadelijke vogels afgeschoten. Waarom niet “doodgeschoten”?’
- ‘Afschieten’ in den zin, door onzen inzender als voorbeeld gesteld, is naar ons oordeel geen Nederlandsch. Behalve doodschieten zal ook enkel schieten kunnen dienen, al noemt de bewerker van Dl. XIV van het Wb. d. Ndl. Taal dat ongewoon of zeldzaam. Wij zouden zeggen dat een jager veel eer schieten zal zeggen, dan doodschieten. Dat afschieten kan alleen met een ‘belanghebbend’ voorwerp worden gebruikt, welks berooving wordt aangegeven (net als afslachten). Die schadelijke vogels worden echter niemand ontnomen.
Neen, laat ons van die ‘af-’ woorden maar afstappen!
- ‘Afruilen’? Wij hebben helaas geen verstand van schaken, wij kunnen al die stukken niet uit elkaar houden, en dus kunnen wij hier geen oordeel uitspreken. Afruilen kan bestaan, i.d. bet. van: (iemand) door ruil schade, nadeel berokkenen; aftroggelen. Als wij dus onzen pion laten nemen, (‘nemen’ klinkt wel goed, dat is wel een echte schaakterm!) en wij pikken daartegen een kasteel (alias: toren) in - ‘inpikken’ is misschien niet zoo goed - zouden wij kunnen zeggen: ik heb mijn tegenspeler zijn kasteel afgeruild. Maar dan zullen wij toch nooit mogen zeggen: er had een afruil van stukken plaats, want dat zegt niets omtrent de partij aan welke schade is toegebracht. Dan zullen wij moeten spreken van ruil, dunkt ons.
| |
| |
| |
Afwerpen
- Een lezer vestigt de aandacht op dit woord, dat in den laatsten tijd gebezigd wordt ten aanzien van bommen: de vliegmachine wierp haar bommen af. Volgens Koenen-Endepols beteekent ‘afwerpen’: haastig en zonder zorg afdoen en wel in het bijzonder van kleeren.
Inderdaad schijnt het voorvoegsel af hier niet op zijn plaats te zijn; het Wb. d. Ndl. Taal geeft een reeks voorbeelden van het gebruik van ‘afwerpen’, voor het meerendeel uitdrukkende: haastig en zonder zorg afdoen van kleedingstukken, ze van 't lijf werpen, van zich werpen; zich ontdoen van iets dat hinderlijk is: een juk, een last, ketenen afwerpen, een huid afwerpen; weeldekleederen afwerpen (een weelderig leven laten varen); een mom afwerpen; kwade gedachten van zich afwerpen; de boom werpt zijn dorre bladeren af enz. enz.
Misschien zou in ons voorbeeld neerwerpen beter voldoen.
| |
Afroepen
- Misschien is het minder juist van afroepen te spreken, wanneer de leverancier opgeroepen wordt om een deel van het verkochte te leveren, maar daardoor is toch het woord afroepen in het algemeen niet veroordeeld!
Namen kunnen toch worden afgeroepen, wanneer men weten wil wie wel en wie niet aanwezig is; waarom zou men het woord afroepen liever heelemaal niet gebruiken?
(M-n)
- Inderdaad, tegen de uitdrukking ‘namen afroepen’ kan niemand bezwaar maken; evenzoomin als tegen afroepen in: ‘Na een lang lijden werd hij eindelijk door den dood van zijn post afgeroepen’. Het is het misbruik, dat wij maken van dit laatste ‘afroepen’, dat wij in het licht wilden stellen: goederen ‘afroepen’, voor ‘opvragen’. Om niet te spreken van: een partij goederen verkoopen op ‘afroep’!
| |
Af- en opbundelen
- Wij hebben onlangs de aandacht gevestigd op het gebruik van afbundelen i.p.v. ‘bundelen’. Een belangstellende lezer wijst nu op de vorming: opbundelen, een woord dat postambtenaren gebruiken voor: het inpakken van de post. ‘Opbundelen’ begrijpen wij: ophoopen, opstapelen, optassen, opbundelen. Er was eens een postambtenaar, die in het zweet zijns aanschijns een omvangrijke post had opgebundeld; toen kwam een collega en die bundelde de heele zaak weer af. Men moest toen weer van voren af aan beginnen, maar heeft toen voor de veiligheid den afbundelaar maar in zijn kamer opgesloten!
| |
Vrijgeven
- ‘Het nieuwe weggedeelte in het traject Utrecht - Arnhem is gisteren officieel voor het verkeer vrijgegeven.’
De bedoeling is dat dit weggedeelte voor het verkeer is open gesteld.
| |
Vergeten zijn en vergeten hebben.
- De beteekenis van vergeten wisselt, naar gelang wij het met ‘hebben’ of met ‘zijn’ vervoegen; met ‘hebben’ vervoegd drukt het uit: niet denken aan, met ‘zijn’: zich niet meer kunnen herinneren.
‘Ik heb vergeten den dokter op te bellen’, of elliptisch: ik heb den dokter vergeten (op te bellen, te waarschuwen, te betalen). ‘Ik heb mijn parapluie vergeten (mee te nemen)’. ‘Ik ben vergeten, waar hij woont’; ‘ik ben mijn telefoonnummer vergeten’.
‘Ik heb zijn verjaardag vergeten’: ik wist den datum wel, maar op den dag zelf is het mij door het hoofd gegaan; ‘ik ben zijn verjaardag vergeten’: ik kan mij niet meer herinneren op welken dag hij jarig is.
| |
Naast
- De krant meldt: ‘Naast gewone treinen reden er extra treinen’.
Meneer - vertelde ons later de meester van zoo'n extra trein - het was een heidensche toer aldoor naast dat oude mirakel te blijven. Ik hou van opschieten, weet-u; als het even kan geef ik hem van katoen. Maar die oude juffrouw met haar achttien wagen achter d'r kwam haast niet vooruit. Ik doe het nooit weer.
En weet U wat het gekste was: we blokkeerden de heele lijn. D'r kwam ons een D-trein tegemoet en die wou er door, dat begrijpt U. Fluiten dat-ie deed, fluiten! Maar ik dacht, jawel vader, ga jij maar netjes terug; dacht je dat ik voor jou zou wijken. Dat begrijpt U toch wel: order is order. Ze hadden me gezegd er naast te blijven, en ik bleef er naast.
| |
Hoofdzin en bijzin
- In ons artikel over Inversie schreven wij: ‘Het is duidelijk dat in samengestelde zinnen de inversie herhaald wordt, als de voorafgaande bepaling betrekking heeft ook op den bijzin: gisteren liep ik te wandelen en zag ik een paard struikelen.’
Een belangstellende lezer tikt ons nu op de vingers en wijst ons er op dat ‘en’ en ‘want’ neven schikkende voegwoorden zijn en de door deze woorden verbonden zinnen beide dus hoofdzinnen zijn.
Inderdaad, de onderscheiding hoofdzin en bijzin paste hier niet: wij hadden dus dienen te zeggen: ... als de voorafgaande bepaling betrekking heeft ook op den volgenden, door het voegwoord ‘en’ met den eersten verbonden (hoofd)zin.
| |
Gedenken en herdenken
- Kan iemand zijn 25-jarige echtvereeniging herdenken? Inderdaad, dat kan; maar niet op den dag waarop hij 25 jaar getrouwd is. Vóór dien dag kan hij slechts aan zijn mogelijke 25-jarige echtvereeniging denken, òp dien dag kan hij zijn tot werkelijkheid geworden 25-jarige echtvereeniging gedenken, en daarná kan hij pas aan het herdenken beginnen!
| |
| |
| |
Airconditioning
- Men zit maar voortdurend te scharrelen met woorden ter vervanging van deze eng. uitdrukking. Nu weer lezen wij van luchtveredeling(!). Laat men toch ophouden met dat geëxperimenteer. Goed, als wij het alleen, met onze uiteraard gebrekkige kennis van den Nederlandschen woordenvoorraad moesten doen, dan was het te begrijpen dat wij af en toe mistastten; maar wij behoeven het niet alleen te doen, wij hebben immers onzen Raad van Deskundigen die ons helpt. En deze Raad heeft gezegd: luchtregeling, of als men wil - een aardig woord, werkelijk! - lucht tempering. Laat men het nu op een van deze beide woorden houden; en niet zeuren!
| |
Schaaktermen
- Met steeds sterker nadruk vraagt men ons er naar te trachten, dat de oude namen der schaakstukken in eere worden hersteld, en wij van onzen kant willen niets liever dan dat alle schakers terugkeeren op den weg, dien zij te kwader ure hebben ingeslagen. Maar wat kunnen wij doen, anders dan er over spreken en de schakers aansporen de hand aan den ploeg te slaan. Laat ieder die lid is van een schaakclub er in zijn kring over spreken, laat ieder trachten de redacteuren van schaaktijdschriften er toe te bewegen de oude Nederlandsche termen te gebruiken en dan is het maar een kwestie van tijd, en het misbruiken van de taal in de kringen der schakers zal ophouden.
| |
Als het ware en dan ook
- ‘Mijn leeraar in het Nederlandsch aan het Leidsche Gymnasium waarschuwde ons tegen twee uitdrukkingen, waaraan hij een hartgrondigen hekel had: ‘als het ware’ en ‘dan ook’. Gij zult ze in zijn geschriften nooit ontmoeten en wij mochten ze nooit gebruiken. ‘Als het ware’ was overbodig, ‘dan ook’ meestal eveneens, of anders te vervangen door eenvoudig ‘ook’.
- Zoo gezien lijkt het oordeel wat streng, maar wij herinneren ons dat er een tijd is geweest dat uitdrukkingen als deze onmatig gebruikt werden en wij zullen dus de uitspraak mogen zien als een reactie op dit onmatige gebruik.
| |
Niet zóó!
- Een lezer kapittelt ons omdat wij toestaan dat onze leden in ons maandblad woorden bezigen als passus, charter, puzzle; omdat wij ons verstout hebben een Fransch gezegde aan te halen: cherchez la femme. Dat past niet, oordeelt onze correspondent, in een tijdschrift, dat als tendenz heeft het zuiver houden van het Nederlandsch.
Laat men zoo niet doen; daar heeft niemand wat aan. Moeten wij hierop nu weer gaan zeggen dat onze lezer voor ‘als tendenz’ beter ‘tot strekking’ kon schrijven? Waar zouden wij belanden als wij elkaar op die manier het leven zuur gingen maken?
| |
(Iemand iets) wijs maken
- In ons artikel ‘Semantiek’ vermeldden wij dat ‘iemand iets wijs maken’ oorspronkelijk beteekende: iemand van iets op de hoogte brengen en dat het ironisch gebruikt werd om uit te drukken: iemand voor den gek houden - een beteekenis die de vroegere thans geheel heeft verdrongen. Uit het supplement van Dr. C.B. van Haeringen op Franck-Van Wijk zien wij dat reeds het middelnederlandsch de beteekenis wijsmaken = doen gelooven (iets wat niet waar is) kende.
| |
Beschermschakelaar
- Verdient - merkt een lid op - ‘beschermings schakelaar’ niet de voorkeur boven ‘beschermschakelaar’? - Laat ons mogen verwijzen naar onze beschouwing (O.T. 1940, 58) over Inschrijfnummer, aan het slot waarvan wij schreven: ‘Wie gevoel heeft voor zijn taal zal, gesteld voor de keus tusschen inschrijvingsnummer en inschrijfnummer, tusschen uithoudingsvermogen en uithoudvermogen, aanpassingsmaatregelen en aanpasmaatregelen, enz. niet aarzelen, en zijn voorkeur geven aan den eersten vorm.
| |
Revolver
- Met dit uit het Eng. overgenomen woord wordt bedoeld een automatisch pistool, waarvan het magazijn ronddraait en op deze wijze een nieuwe patroon voor den loop brengt (to revolve = omdraaien, omwentelen). Nu de tegenwoordige pistolen geen draaiend magazijn meer hebben, is er geen aanleiding meer dit Engelsche woord te bezigen. Men trekt dus niet meer zijn ‘revolver’, maar zijn (automatisch) pistool.
| |
Wrongel
- Wij vermeldden in onze vorige aflevering dat het Handelsblad aan onze zij stond bij onze afkeuring van het vreemde woord kwark. Sindsdien vernamen wij dat de Telegraaf en de Haagsche Post eveneens het woord kwark verwerpen; en de Voedingsraad.
En de melkinrichtingen, wat doen zij? En de klanten van die melkinrichtingen, gaan zij door het product onder dien raren naam te koopen?
| |
Handel in oude(re) hoeden
- ‘De grootste sorteering oudere dameshoeden, ook groote maten, vindt U bij....’ (adv.).
‘Oudere’ hoeden; wij begrijpen het: niet zoo erg oud, maar een beetje oud, aan den ouden kant, ouder in elk geval dan de meeste hoeden, die men zoo tegenkomt. Wie koopt die nu, zou men zoo zeggen; zijn ze misschien niet op den bon en vinden ze daarom gereedelijk koopers?
| |
Nieuwe geluiden
- Wat zegt men van vormingen als: luidte-peil, luidte-niveau, luidheid en luidheidsgewaarwordingen; en van een ‘akoestisch’ comité? Woorden, ontleend aan een mededeeling van de geluidstichting.
| |
| |
| |
‘Een ernstige gezonde geeft zich rekenschap van wat een ernstig zieke kost.’
- Goed bedoeld, die ‘ernstig zieke’, maar het gaat toch heusch niet op: wie ernstig ziek is, heet een ernstige zieke. Het bijwoord bij het bijvoegl. naamw. wordt bijvoeglijk naamwoord bij het zelfst. naamw., zelfs al is dit een zelfstandig gebruikt adjectief.
STOEP voor: TROTTOIR - Koenen-Endepols zegt: stoepstraat, stoeppad. Vreemd, dat deze woorden nooit ingang hebben gevonden!
SAAMHOORIGHEID - ‘Prof. Jan Romein’, merkt een lid op, ‘drukt dit begrip uit met lotsverbondenheid’.
BRENGEN - ‘... een aantal chansons, die... gebracht - door welk lid van het gezelschap ook - uitstekend effect sorteeren.’
STAAN EN LIGGEN - ‘Men staat vaak alleen maar zoover van elkaar af, omdat men zoo ver van elkaar gelegen is.’
MOTORDRIJVER - Met dit woord duiden wij den man aan, die den motor bedient. Is daar geen beter woord voor?
- ‘Mag ik met U van meening verschillen ten aanzien van de uitdrukkingen: “iemand een riem onder het hart steken (of binden)” en “iemand een hart onder den riem steken”? U geeft de voorkeur aan de eerstgenoemde zegswijze, - ik aan de laatste.’
- Zeker, dat mag; bij ons geldt de regel: hoe meer verschil van gevoelen, hoe meer vreugd! Wij willen zelfs munitie aandragen voor onze tegenstanders. Kunnen wij, die - prophylactisch - de hart-dislocatie willen voorkómen, ons rekenen tot de ‘velen’ die, naar het Wb. d. Ndl. Taal zegt, deze beeldspraak ‘juister’ achten, en ons zonnen in den glans van medestanders als Borger, Veegens, Potgieter, Beets, Jorissen en Quack - geen geringe namen, voorwaar! -, zij die eerst willen ingrijpen wanneer de patiënt het hart niet meer op de rechte plaats draagt, of zelfs harteloos het leven zou moeten doorgaan, vinden mannen naast zich als Oudaan, Anslo en Wagenaar - om niet te spreken van Hoofd, Vondel, Van Effen en Van Lennep.
- Maar voorkomen is beter dan genezen, denkt U blijkbaar! - Precies.
‘Mogen wij zeggen: Na gegeten te hebben, vertrokken wij’. Is dit goed Nederlandsch, of hebben wij deze zinsconstructie uit het Fransch?’
- Wij durven hier geen oordeel uitspreken. Het lijkt wel erg Fransch, maar het Wb. d. Ndl. Taal - ja, aldoor maar het Woordenboek; als wij dat niet hadden... - het Wb. oordeelt deze constructie ‘zeer gewoon’. ‘Na te weeg gebragt te hebben wat de geest ontwierp...’ (Bakh. v.d. Brink). ‘Na nog een brief te hebben geschreven ging hij naar bed.’ Wij kunnen als wij willen deze zinsconstructie gemakkelijk vermijden; tegen den zin: ‘nadat wij gegeten hadden, vertrokken wij’ zal niemand bezwaar kunnen maken.
Een mooien zin hoorden wij onlangs van een jonge dame. Er was sprake van een jurk die schade beloopen had; die jurk had daarop een sop gekregen en toen moest er even een bout overheen. ‘Na gestreken te zijn, trok zij haar jurk weer aan’, d.w.z.: nadat zij gestreken was, trok zij... Met een ‘uitgestreken’ gezicht natuurlijk!
‘Als ik in een handelsbrief schrijf: Uw schrijven van gisteren ontvingen wij en melden u, dat enz., dan is dat toch goed, nietwaar? - Neen, dat is niet goed; het is een elliptische Tante Betje. Als wij den zin aanvullen krijgen wij niet: Uw schrijven ontvingen wij en wij melden u..., maar: Uw schrijven ontvingen wij en melden wij u... En dàt is een Tante Betje, want de voorafgaande bepaling (hier het voorafgaande lijdend voorwerp: uw schrijven) heeft geen betrekking op den tweeden hoofdzin: melden u..., die door het voegwoord ‘en’ met den eersten verbonden is. Het Nederlandsch eischt hier dus de normale woordschikking: Uw schrijven ontvingen wij en wij melden u... Maar ook zóó, in den juisten vorm, is de zin niet erg aanbevelenswaardig; mooier en beter zou zijn: Naar aanleiding van uw schrijven melden wij u...
‘Wat is beter: te spreken van kennisname of kennisneming?’ - Wij geven de voorkeur aan -neming: kennisneming, opneming, toeneming, afneming enz.
‘Als U inneming zegt voor inname, hoe moet het dan met “inzage”? ter inziening is niet gebruikelijk en niet fraai.’
- Dit is een ander geval; ‘inzage’ hindert ons niet, maar ook als wij dit woord willen vermijden, behoeven wij nog niet te komen tot ‘inziening’! Inzicht, naar analogie van overzicht!
‘Beschouwt U de woorden doorleveren, doorverkoopen als goed-Nederlandsch? Ik vind ze niet bij Van Dale.’
- Wij zien niet het minste bezwaar tegen deze woorden: ‘door’ in de bet. van: verder, voort. Doorvertellen, doorgeven, doorsturen, doorzenden.
‘Bij ons op kantoor hoor ik dikwijls spreken van optelefoneeren. Dat is toch zeker fout?’ - Ja, een vermenging van ‘telefoneeren’ en ‘opschellen’. ‘Uitphotographeeren’ is ook zoo'n vermenging van twee woorden: ‘photographeeren’ en ‘uitteekenen’.
‘Een waarschuwing pleegt niet gegeven te worden.’ Is dat goed Nederlandsch?
- ‘Fout’ is het niet, maar het is niet fraai. Laat ons daarvoor zeggen: Een waarschuwing pleegt men niet te geven.
‘De laatste twee’, of ‘de twee laatste’? - Zeg maar: de laatste twee.
HAM...! - Een goede vriend van ons werk, dien wij echter slechts zelden op ons redactiebureau zien, vereerde ons dezer dagen met een bezoek. Na eerst naar behooren over de belangen van Onze Taal te hebben gesproken, bracht hij al spoedig het gesprek op een culinair onderwerp; de tegenwoordige staat van zaken beviel hem niet, hij had altijd een Geldersch hammetje aan de zoldering gehad, hij hield zooveel van Geldersche ham en hij miste die nu zoo erg. Wij hoorden zijn klaaglied met gepaste belangstelling aan, maar trachtten toen het gesprek weer op ons werk te brengen; vergeefs echter, onze vriend wist telkens weer zijn ham - wijlen zijn ham! - op het tapijt te brengen, tot wij eindelijk vroegen of hij soms dacht dat wij in zijn gemis konden voorzien. Ja, dat dacht hij; men had hem gezegd dat er bij ons iets lekkers te halen was, had geheimzinnig Fransch gesproken, het woord ‘jambon’ was gefluisterd en nu wilde hij vragen..., als het zoover was..., als het dier geslacht werd... en hij ons niet ontriefde... of hij dan... Wij waren immers zulke oude vrienden...
Wij waren eenigszins verbaasd over den loop van het gesprek; de gedachte dat wij een varken zouden bezitten leek ons al te verheven. Wij moesten onzen vriend teleurstellen en hij bleef zeer behoorlijk, dat moeten wij zeggen, maar het volle vertrouwen in onze verzekering dat onze zolder volstrekt leeg was, had hij blijkbaar niet.
Eerst later werd ons de zaak duidelijk: wij hadden iemand geschreven, dat wij ons verheugden in het bezit van een jam-bon en deze had daarop vizioenen gekregen van varkens met roze, gerookte achterhammen. Hij had er niet over kunnen zwijgen en vandaar het bezoek van onzen taalvriend!
|
|