Onze Taal. Jaargang 10
(1941)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNog eens: inversie.Een lezer schrijft ons: Uw artikel over inversie, in het nummer van Juni 1941, liet een geval onbesproken dat ik in de ambtelijke briefwisseling geregeld tegen kom, maar waarover bij mij steeds twijfel bestaat. Een eenvoudig voorbeeld moge dienen om U mijn twijfelpunt duidelijk te maken. ‘Wat Uw eerste vraag betreft, ik ben (ben ik) van meening, dat het antwoord daarop ontkennend zal moeten luiden.’ Naar ik vermoed is inversie hier onjuist; echter komt zij in dergelijke zinnen zóó veelvuldig voor, dat ik toch wel behoefte gevoel aan zekerheid op dit punt.
- Wij willen hieromtrent het volgende opmerken: In den mededeelenden hoofdzinGa naar voetnoot1) is de gewone woordorde: Onderwerp - Werkwoord (d.w.z. den persoonsvorm; de bijkomende deelwoorden of infinitieven komen daarna, en dikwijls ver achteraan) - Andere Zindeelen (voorwerpen, bepalingen, naamwoordelijk deel van het gezegde); kort voorgesteld: Ow. - Ww. - A.z. Men kan echter van die gewone volgorde afwijken, en doet het zeer vaak, hetzij om een ander zindeel dan het onderwerp door vooraanplaatsing vollen nadruk te geven, hetzij louter ter afwisseling: een reeks mededeelende hoofdzinnen, alle in dezelfde gewone woordorde, op elkaar volgend, wordt licht eentonig, stijf, vervelend, ja stuitend. Wat niet kan, is de persoonsvorm van het werkwoord vooropzetten (wel bijbehoorende deelwoorden of infinitieven). Zoo krijgen we de inversie (d.i. omkeering, of beter: omzetting) van de gewone woordorde: Az.1 - W.w. - Ow. - (Az.2). Daarbij worden de ‘andere zindeelen’ doorgaans gesplitst in twee groepen: een deel, dikwijls het grootste deel, blijft achteraankomen: Morgen ochtend om zes uur (Az.1) vertrek (Ww.) ik (Ow.) met het heele gezelschap per autobus naar Den Haag (Az.2). Onder de ‘andere zindeelen’ vallen ook de bijzinnen, die immers dienst kunnen doen in den hoofdzin als lijdend of belanghebbend voorwerp en allerlei bepalingen: van tijd, plaats, oorzaak, reden, grond, voorwaarde, doel, toegeving, beperking, enz. Dus wanneer zulk een bijzin aan den hoofdzin voorafgaat, krijgt die hoofdzin de omgezette woordorde. ‘Voor je naar huis gaat, moet je even bij mij aankomen.’ ‘Waar het doode lichaam zal zijn, zullen de arenden vergaderd worden.’ ‘Omdat Jantje ziek is, heb ik Pietje maar gestuurd.’ Indien Jantje nog ziek is, moest je Pietje maar sturen. Hoewel wij alles in bijzonderheden afgesproken hebben, is de uitvoering van het werk tot heden achterwege gebleven. Voor zoover ik er over oordeelen kan, is die zaak in orde. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Maar op dezen algemeenen regel zijn uitzonderingen. In sommige gevallen kan men ook de gewone woordorde volgen, in enkele gevallen moet men dit zelfs.
I. Achter eenige voegwoordelijke bijwoorden kan men, om hun beteekenis scherper te doen uitkomen, een pauze maken (in schrift door komma aangeduid) en dan de gewone woordorde behouden:
(Men leze hieromtrent Overdiep, Stilistische Grammatica, § 358; daar vindt men nog: immers, inderdaad, inmiddels, e.a. Men isoleert dat bijwoord, het krijgt het karakter van een tusschenwerpsel, een uitroep, zooals: helaas; och arme; mooi zoo; kom aan; wel ja; nou-nou; kom-kom; nu; welnu; kijk; zie daar; gekheid; juist andersom; enz.; sommige zal men als elliptische zinnen moeten beschouwen, in oorsprong althans. Een enkele heeft neiging, bijwoordelijke bepaling te worden, en óók inversie toe te laten:
II. Ook bij vooropgestelde bijzinnen blijft de inversie, soms mogelijker-, soms noodzakelijkerwijze, weg.
N.B. Iedereen voelt wel dat bij niet-inversie de scheiding tusschen bijzin en hoofdzin grooter is dan bij inversie, en daardoor de levendigheid van voorstelling in het eerste geval grooter is dan in het tweede.
Ten slotte: na de beperkende bijzinnen:
|
|