Onze Taal. Jaargang 10
(1941)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan onze leden.Eenigste- Wij spraken in onze vorige aflevering over de superlatief van ‘eenig’, en haalden enkele voorbeelden aan van het gebruik van dezen vorm door schrijvers van naam. Nog verder ging een schrijver van groot gezag, die niet schroomde een superlatief te vormen van een woord, dat zelf al een superlatief was. Goethe schreef nl. eens: Wie zum Empfang sie an den Pforten weilte
Und mich von dannauf stufenweis beglückte;
Selbst nach dem letzten Kuss mich noch ereilte,
Den letztesten mir auf die Lippen drückte...
Zullen wij nu in het vervolg zonder bezwaar van laatste ‘laatsteste’ mogen vormen? Ja, daar zal niets tegen zijn; maar dan zullen wij er eerst voor moeten zorgen met Goethe op gelijke hoogte te komen.
Een lid schreef ons over ons ‘eenigst’: Eenigst. ‘Ik had altijd de zaak anders gezien en wel zóó dat eenig eigenlijk een verslapping is en eenigst het juiste woord; ook Van Dale echter zegt dat eenigst gebruikt wordt wanneer met zekeren nadruk gesproken wordt, niet evenwel dat eenigst in de schrijftaal vermeden wordt. Mijns inziens behoort men te zeggen, en ook te schrijven: dit geval is eenig in de geschiedenis, maar: dit is het eenigste mij bekende geval. Het eenige vreemde land dat ik bezocht heb... is voor mij een voorbeeld van het slappe handje. Heeft het al of niet gebruiken van het lidwoord of bez. voornw. er niet iets mede te maken? Dus: hij is eenig kind, eenig erfgenaam, maar: hun eenigste kind en: de eenigste erfgenaam van den overledene.’
- Zoo zien wij alweer tot welke betreurenswaardige gevolgen het gedachteloos gebruiken van de taal leidt. Eenig is een woord dat het begrip volstrekt uitdrukt; er behoeft niets aan toegevoegd te worden. Wie voor het eerst, in zijn behoefte aan krachttermen en superlatieven, den vorm eenigst bezigde - hoe men het ook beschouwt, een foutieven, een volstrekt onnoodigen vorm - zal zijn hoorder even hebben doen opzien. Maar alles went, en eenigst wekte al gauw geen opzien weer. Met het gevolg dat ons goede, voor alle gevallen bruikbare woord degradeerde en nu al gequalificeerd wordt als ‘het slappe handje’. Wij moeten terug; waarlijk, wij moeten terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ettelijke- Is het niet verkeerd ettelijke te bezigen i.d.b. van: vele, of: tamelijk vele; dienen wij dit woord niet te gebruiken uitsluitend ter uitdrukking van het begrip: weinige, of tamelijk weinige? - O.i. niet; wel is waar kan ‘ettelijke’ ook het begrip ‘weinige, of tamelijk weinige’ uitdrukken, maar de eerstgenoemde bet. overweegt o.i. stellig. Het Wdb. der Ndl. Taal geeft als beteekenis: in vrij groot aantal; tal van; verscheidene. Soms ook met betrekking tot een kleiner aantal: enkele, sommige. ‘Ettelycke vendelen onechten, die hy den eedt dede doen van te dienen den Coninc van Spaengen.’ (ao 1566) ‘Den Inwoonderen van ettelicke Dorpen, als Hillegom, Lisse, Noortwijck ende Noortwijcker-houdt.’ ‘Een legio van ettelyke honderd mannen.’ ‘Een reis, die door de slechte wegen en door het barre weder... ettelijke dagen duurde.’ Het woord werd ook wel eens zelfstandig gebruikt, i.d.z. van: tal van menschen. Hd. etliche vertoont hetzelfde verschijnsel: etliche sagen.... = sommigen zeggen, maar etliche dreissig = goed dertig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen
h.e.m.s.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Een lid schrijft ons: In een der uiterst leerzame en lezenswaardige artikelen van Prof. Verdenius las ik onlangs eene verdediging van het woord ‘baby’. Ik ben van oordeel, dat ‘kind’ in den regel voldoende aanduiding is. Wij behoeven niet over te gaan tot het gebruik van borelingske of zuigeling, doch, naar mijn gevoel, zou het vreemd aandoen, te lezen van: ‘Maria en de baby’ of ‘de baby in de stal van Bethlehem’. Spreekt er niet voldoende gevoel uit een versregel, als: M.i. is het woord baby een overbodig modeartikel. Onze taal heeft van die deftigheidsbevliegingen, vide: kleuterschool, kleuterzorg, enz. Een leelijke term is: als zou. ‘Het bericht, als zou de Burgemeester aftreden’; ‘De veronderstelling, als zou Nederland niet bij machte zijn,’ etc. Dergelijk fraais tref ik herhaaldelijk in de couranten aan. M.i. moet het luiden: ‘Het bericht, dat de Burgemeester zou (zal) aftreden’, etc. Ook moet U eens letten op het gebruik van ‘persoonlijk’. Natuurlijk zijn er gevallen, waarin het terecht wordt gebezigd. President Roosevelt kan b.v. een persoonlijke boodschap zenden door bemiddeling van een zijner persoonlijke vrienden. Ook kan ik mij voorstellen, dat hij een jarige een persoonlijken gelukwensch stuurt, doch zinnen als ‘De heer Pieters was persoonlijk aanwezig’, ‘De Burgemeester kwam zich persoonlijk van het gebeurde overtuigen’, ‘De Koning deelde persoonlijk geschenken uit’, ‘De persoonlijke bescherming van maarschalk Pétain’ zijn m.i. niet juist. Mij dunkt, dat ‘persoonlijk’ hier kan vervallen en dat, ingeval men een woord wil versterken, ‘zelf’ voldoende is. Ik lees en hoor dikwijls het wederkeerende ‘zich’ in termen als: hij kan het zich begrijpen, hij weet zich geen raad. Ik vind dit een misbaksel van de ergste soort. Van Alphen geeft ons een goed voorbeeld, wanneer hij van Cornelis, die een glas had gebroken, zegt: ‘schoon hij de stukken had verstoken, hij wist geen raad.’ Treft het U ook, dat er in den laatsten tijd een liefhebberij ontstaat om geografische namen door een lidwoord te laten voorafgaan? Wij zijn reeds gezegend met den Soedan en in de eerste dagen van den oorlog in Griekenland las ik herhaaldelijk den Piraeus, hoewel ik eerlijk moet bekennen, dat men in den laatsten tijd den haven van Piraeus niet meer voorziet van het onnoodige woord. Ik vrees evenwel, dat wij weldra den Irak ook zullen zien, vooral omdat in Duitsche bladen herhaaldelijk van im Irak wordt gesproken. Het komt mij voor, dat het gebruik van het lidwoord een gallicisme is. Tenslotte vestig ik Uw aandacht op het overdadige en overbodige gebruik van ‘als zoodanig’. Ik las zelfs dezer dagen: ‘Het is een onwaarheid, wanneer hij zijn landslieden wil bang maken met de bewering, dat de V.S. omringd zijn door natie's, die reeds altijd scherp gekant waren tegen het Amerikaansche volk als zoodanig.’ Wanneer U aandachtig courantenverslagen leest, zult U versteld staan van het stopwoord ‘als zoodanig’, dat in de meeste gevallen geen enkele verduidelijking geeft en een stadhuiswoord van de ergste soort is; hetgeen ook het geval is bij den fraaien term ‘ten uitvoer leggen’. Er wordt tegenwoordig geen werk, geen plan, geen opdracht meer uitgevoerd, doch deze worden ten uitvoer gelegd, om van het fraaie woord ‘doorvoeren’ maar niet te spreken. Uw Genootschap kan inderdaad nog veel nuttig werk verrichten om onze taal onze taal te laten blijven. j.v.
(Op enkele der hier behandelde onderwerpen hopen wij binnenkort eenigszins uitvoerig terug te komen. - Red.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
U(w) aller vriend- ‘Een ieder schrijft: Uw aller vriend; in deze schrijfwijze wordt Uw dus beschouwd als een bezittelijk vnw. Dan is ‘ons’ in ‘ons aller vriend’ ook een bezitt. vnw. Indien dit zoo is, moeten wij toch zeggen, in elk geval schrijven, b.v.: Wij hebben vandaag onzen aller vriend de laatste eer bewezen. Ik beschouw echter ‘U’ als een pers. vnw. en meen dus te moeten schrijven: U aller vriend. - Men heeft deze uitdrukking willen verklaren door het vnw. als bezittelijk op te vatten en met het volgende substantief te verbinden. ‘Ons aller vaderland’ b.v. zou gelijkstaan met lat. nostra omnium patria. Op dien grond wil men dan ‘uw aller vriend’ schrijven. Doch die verklaring is blijkbaar onjuist. Men zou dan ‘onze aller moeder’, ‘uwe aller hoop’ enz. moeten zeggen: vormen, die in de spreektaal geheel onbekend zijn. Zeer zeker is het vnw. ook nog heden als persoonlijk op te vatten. De genitieven onzer, uwer, hunner, harer, begonnen te deftig te klinken en raakten in onbruik. Maar nu vormde men een nieuwe uitdrukking, door ‘van ons allen, van u allen, van hun allen, van haar allen’ (waarin ons, u, hun en haar eigenlijk datieven waren) eenvoudig te veranderen in ons aller, u aller enz., het teeken van den genitief dus te zetten achter de beide vereenigde woorden, in overeenstemming met de bepaalde gewoonte der nieuwere taal, die evenzoo (in strijd met de vroegere) spreekt van: Koning Willems regeering, Joost van Vondels gedichten enz. Eveneens werd ons allen, u allen, als een eenheid genomen en het genitiefteeken achteraan geplaatst. De ware schrijfwijze is dus: u aller vriend, gelijk reeds v.d. Palm b.v. schreef in gewonen stijl (‘u aller gevoel’, Red. 4, 103, enz.). (Wb. d. Ndl. Taal II, I, 55). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Geneigd - genegen- Het is mij opgevallen, dat men ‘geneigd’ en ‘genegen’ vaak door elkaar gebruikt. Voor mijn gevoel bestaat er wel degelijk verschil tussen deze woorden. Hier volgen twee voorbeelden:
Bij ‘genegen’ komt een zekere wil van den persoon naar voren, ‘genegen zijn’ is een ‘zich bereid verklaren’; bij ‘geneigd zijn’ daarentegen is geen sprake van een wil, het betekent meer ‘onwillekeurig doen’. Nu zie ik vaak, dat men in 2) ‘geneigd’ gebruikt i.p.v. ‘genegen’, m.i. ten onrechte. In het algemeen geneigd aan verzoeken van onze lezers gehoor te geven, zijn wij in het bijzonder in dit geval genegen de beide genoemde woorden hier te bespreken, omdat het eenig taalgevoel eischt daartusschen te onderscheiden. Van afkomst staan geneigd en genegen gelijk: uit het grondbegrip van nederbuigen, overhellen ontwikkelde zich bij beide de beteekenis van: neiging tot iets hebbende, en die van: gunstig gezind, liefhebbend. Deze laatst genoemde waarde heeft genegen nog, en is de eenige in toegenegen. In de bet.: neiging tot iets hebben zijn de beide woorden dus nog synoniem. Geneigd geeft meer te kennen, òf dat de neiging iemand van nature eigen is, tot zijn aard en karakter behoort, òf wel, dat zij het gevolg is van redeneering, inzicht of oordeel, die iemand tot iets doen overhellen; genegen ziet meer op die neigingen, die uit lust of begeerte ontstaan. De mensch is geneigd tot zonde, zijn aard brengt dat mede; ik ben geneigd dit toe te stemmen, ik hel er toe over; ik ben daar niet toe genegen, ik heb er geen lust in. Zóó althans in de hedendaagsche taal, die keuriger dan de vroegere te werk gaat in synonymieke onderscheidingen: voorheen werden de genoemde opvattingen niet zoo scherp gescheiden. En zelfs heden is het onderscheid niet zoo sterk sprekend, dat het altijd zorgvuldig in acht wordt genomen. De min of meer verschillende begrippen zijn zoo na aan elkander verwant, dat men wel eens het ééne woord met het andere kan verwisselen zonder aanmerkelijke wijziging van den zin. (Wb. d. Nedl. Taal IV, 1514) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Stofster- Bij een van onze Staatsbedrijven staan kostbare toestellen, heel gevoelige toestellen ook, die een voorzichtige behandeling vereischen. Die moeten op zijn tijd afgestoft worden, dat spreekt, en het is duidelijk dat daar maar niet de eerste de beste schoonmaakster op afgestuurd wordt; het zijn dan ook speciaal daarvoor aangewezen functionnarissen, die dit vertrouwenswerkje mogen verrichten. Hoe betitelen wij nu deze vrouwen; met stofster? is dat wel een goed woord? De functionnarissen zelf zouden zich ‘stoffeuses’ willen noemen! - Wij gunnen dezen dames gaarne een Fransche benaming, maar stoffeuses, daar kunnen wij met den besten wil niet toe komen. Epousseteuses, dat zou gaan, maar ons volk is weleens wat oneerbiedig en zou ons mooie woord misschien verbasteren tot ‘de poesen’ of zoo iets. Neen, dan maar bij het Nederlandsch blijven: stofster. Een goed woord, feilloos gevormd. Niet alleen hebben wij als analogische gevallen (en voorbeelden dus): naaister, werkster, schoonmaakster, schrobster, (kousen-)stopster, breister - maar ook met denzelfden medeklinker vóór -ster: schrijfster (dus zelfs vrij wat verhevener roeping dan de andere genoemde bezigheden), en met nog meer overeenkomst: stijfster. Wij hebben hier ook de herhaling van st- als begin der lettergreep zonder dat het ons hindert (stuit, of moeilijk valt); waarom zou het dat dan in het woord met ò in plaats van ij! Stoffeuse is om te lachen; als wij daarmede zouden beginnen, zouden de werksters en de schoonmaaksters het recht kunnen opeischen met werkeuse en schoonmakeuse aangesproken te worden. Het doet ons denken aan pikkelateur, een naam dien wij onlangs lazen voor parkwachters, die - gewapend met prikstok - papieren opruimen! (Dat stoffen tot de werkwoorden-groep der privatieven behoort, uitdrukkende het wegnemen van wat het grondwoord weergeeft, maakt niets uit voor de vorming, want die privatieven zijn meest zeer gebruikelijke zwakke werkwoorden, waarbij -ster zeer goed aanpast: wiedster, pelster, schilster, (boonen-) dopster, enz.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Omhoogzitten- Op mijn kantoor hoor ik dikwijls de uitdrukking, wanneer het b.v. erg druk is: ‘Wij zitten er nogal mee omhoog!’ Hiermede wil men dan aanduiden, dat het werk zich ophoopt en men er niet meer uit kan. - Een zeemansuitdrukking; omhoograken, omhoogzitten. Op een ondiepte, op een zandbank of op het strand raken, zitten. ‘Wij loopen recht op de bank aan; stuurman, pas op, of wij raken omhoog’. ‘Bij den storm zijn de pinken, die voor anker lagen, omhooggeraakt (op het strand geworpen)’. ‘Men tuurde met den kijker, en bespeurde een Engelsche brik, die op den Banjert omhoogzat’. ‘Wij hebben een poos omhooggezeten, maar zijn er met den vloed gelukkig afgekomen.’ Als het werk zich zoo heeft opgehoopt, dat men niet meer voor- of achteruit kan, dat men gewoon ‘vast’ zit, bevindt men zich vrijwel in denzelfden toestand als de schepeling, die ‘omhooggeraakt’ is. Begrijpelijk dat men in een stad als Rotterdam tot zulk een ontleening aan de zeevaarttaal is gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Deellevering- Op facturen, betrekking hebbende op gedeeltelijke leveringen (d.w.z. gedeeltelijk t.o.v. de bestelde partij) ziet men soms de aantekening ‘deellevering’. Toen ik eens de aandacht van een gebruiker op dit n.m.m. verkeerde woord vestigde, werd het energiek in bescherming genomen. Ik heb hem niet kunnen overtuigen. Aldus een lezer. En nu moeten wij trachten dit te doen? ‘Deellevering’ is, dunkt ons, een gedachtelooze vertaling van hd. teillieferung, volstrekt in strijd met het ndl. taaleigen. Wij gebruiken hier geen samenstelling: wij zeggen ook niet helft- of kwartlevering, maar ‘voor de helft’, ‘voor een kwart’. Dus: levering van (voor) een gedeelte, of: gedeeltelijke levering. Kennelijk heeft ook in dezen zin gedeelte onze voorkeur boven deel. Waarom? Wij vermoeden, omdat ‘gedeelte’ veel scherper de verhouding tot het geheel, het totaal voor ons gevoel uitdrukt dan het wat onvaste, al te onbepaalde, vage ‘deel’. Een deel = een hoeveelheid, wat. Verder is ‘deel’ al sterk in beslag genomen in uitdrukkingen en samenstellingen in de beteekenis ‘aandeel’. (En als stam van het werkwoord.) Bij levering en zulke woorden (bestelling, aankoop, verkoop) zetten wij ook geen hoeveelheid of maat als eerste lid: niet ‘hoeveelheid- of dozijnbestelling’, noch ‘ton- of centenaarlevering’. Wel als eerste lid de waar, die besteld, geleverd wordt: het object dus. (Massa-levering is misschien een uitzondering.) Ook wel, meenen wij, wijzeGa naar voetnoot*) en tijd waarop: spoorleveringGa naar voetnoot*), maandlevering, termijnlevering. Is het zoo voldoende; zou dit den gebruiker van het woord kunnen overtuigen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Am(munitie)- ‘Welke is de juiste term, ammunitie of munitie, voor krijgsbehoeften?’ - De juiste term is munitie, maar ‘ammunitie’ is wel het meest in gebruik. Het Engelsch heeft ook het woord ammunition overgenomen, maar zoowel in het Engelsch als in onze taal is er een streven om terug te keeren naar den juisten vorm. Het Fransch - waaraan wij het woord ontleenden - kende aanvankelijk slechts munition, maar, hetzij door verkeerde opvatting van ‘la munition’, waar men ‘l'amunition’ in zag, ofwel door gedachte aan het afgeleide werkwoord amunitionner - voorzien van munitie - is in de 16e eeuw in de Fransche volkstaal het woord ‘amunition’ opgekomen. Ménage (1672) getuigt: Les soldats disent ‘pain d'amonition’; mais les officiers disent ‘pain de munition’. - In den vorm ‘ammunitie’ is het bij ons al van oude dagteekening: het is reeds te vinden bij Kiliaan. (Wb. d. Ndl. Taal, II 406) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hen en hun- ‘Men hoort dikwijls zeggen: ik heb dit aan hun gegeven; dat is toch fout, want na het voorzetsel gebruiken wij immers den vierden naamval.’ - Er wordt dikwijls helaas te weinig acht geslagen op het verschil tusschen de vormen hen en hun; bij den derden naamval bezigen wij hun (ik heb dit hun gegeven), bij den vierden hen (aan hen gegeven). Velen beschouwen de distinctie tusschen hun (dat. plur.) en hen (acc. plur.) als een soort schoolmeesterij, en inderdaad werden beide woorden in de oudere taal door elkaar gebezigd; ze zijn ook representanten van eenzelfden Oudgermaanschen vorm. Doch wij hebben nu eenmaal geleerd dat er verschil is in functie, en wij zouden het een verlies achten indien wij dien regel zouden verwaarloozen. Het gaat hiermede zooals met als en dan bij vergelijkingen. Wij hebben toch geleerd, nietwaar, dat wij ‘als’ bezigen bij gelijkheid, ‘dan’ bij ongelijkheid: even groot als, grooter dan. Waarom zouden wij deze onderscheiding niet handhaven? Niemand zal het ‘fout’ noemen, grooter als, maar het is alweer een stap op den weg, die leidt naar vervlakking van de taal. ‘Men hoort ook dikwijls: ik heb het ze gegeven, en: hun hebben dat gedaan; waar zou dat gebruik vandaan komen?’ - Het onderzoek naar den oorsprong van afwijkende taalvormen vergt dikwijls heel wat studie en wij moeten ons over zulke vragen maar niet het hoofd breken. Voor ons zal het voldoende zijn te weten dat zij bestaan... en dat wij ze dienen te vermijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Innemen- Dit ‘innemen’ is een woord, dat in den militairen dienst geregeld werd gebruikt; na het schieten op een schietbaan worden de eerst rondgedeelde patronen wederom ingenomen en ik moet U eerlijk zeggen, dat ze ons nooit zwaar op de maag hebben gelegen! - Wij zullen dus in het bijzonder onze aandacht op dit, en dergelijke woorden moeten richten, opdat ze niet méér slachtoffers maken; want het zijn blijkbaar gevaarlijke. Het lid, dat hier aan het woord was, behoort niet tot de groote groep der onverschilligen; integendeel, hij is een oprechte vriend van ons streven. Maar ook hij is in de fuik geloopen. Als wij een vreemd woord in de taal mogen vergelijken met een kiezelsteentje in een glas helder water, zouden wij bij dit woord, en zijnsgelijke, willen denken aan een kluitje aarde. Het kiezelsteentje zal ons glas water niet verontreinigen en er is niet veel kans dat wij het zullen inslikken; het teekent zich te duidelijk af tegen zijn omgeving. Maar ons kluitje aarde lost op, vermengt zich met de vloeistof en vertroebelt haar; en wie gedachteloos drinkt en de vertroebeling niet opmerkt, krijgt het naar binnen. Wat erg onhygiënisch is! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit een sportverslag- ‘Al met al is deze sport één der meest beoefende geworden.’ Waarom dat accent op één; valt daarop dan de nadruk? Zonder accent is de zin heel goed leesbaar, en als men dan zoo graag onderstreept, laat het dan het woord ‘meest’ zijn. ‘Hun (den deelnemers) (heeft de commissie) bij binnenkomst een contrôlekaart overreikt en bij het verlaten door de Marathonpoort een routekaartje in handen gespeeld.’ Heeft ‘overreikt’ zal toch moeten zijn: heeft overgereikt, of ‘uitgereikt’. En ‘in handen gespeeld’, wat doet dat hier nu? Met ‘in handen spelen’ drukt men uit (iemand) heimelijk en door list, meestal zelfs door arglist, (iets) bezorgen, doen geworden; op heimelijke en (arg)listige wijze maken dat hij iets krijgt of machtig wordt. Een verrader kan den vijand de plannen van een vesting of die vesting zelf ‘in handen spelen’. In ons geval had het woord verstrekt dienst kunnen doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwark- Ons nationale product, dat wij altijd hebben aangeduid met wrongel - gestremde, uitgewrongen melk - wordt ons tegenwoordig onder den naam ‘kwark’ aangeboden. Zeer tot ongenoegen van vele lezers, die er op aandringen dat wij daartegen toch eens opkomen. Maar wat kunnen wij anders doen dan er nog eens over schrijven? Als onze lezers willen, is het zóó uit; zij hebben maar elken dag iederen leverancier die het gewraakte woord gebruikt, op zijn fout attent te maken, en dan zal het niet lang duren of men zal het vermijden. Al was het maar alleen om van het ‘gezeur’ af te zijn! (Het Handelsblad staat al aan onzen kant: daar heeft men kwark in den ban gedaan. Willen onze lezers ons bericht geven wanneer hun krant dit voorbeeld volgt; en willen zij ons dan ook de namen opgeven van de melkinrichtingen, die wrongel als wrongel verkoopen? Dan zullen wij die eervol vermelden.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is des dichters recht...- ‘Dat een literator, die een gedicht moet maken, den weg van den minsten weerstand kiest, is zijn goed recht, doch dat hij daarbij de Nederlandsche taal geweld aandoet, is ongeoorloofd, dunkt mij, en vergt daarom hardnekkigen weerstand.’ Aldus een lezer; en het poëem, waarop hij doelt: De wet der minste weerstand luidt: stap achter in en vooraan uit! Gelukkig de dichter, wiens bloemen in het verborgene bloeien. Wij hebben ons eens, in een lyrisch gedicht, dat den strijd bezong van den held met een vijandelijk rund, laten verleiden tot de regels: ‘Zie, daar ligt de strijdb're held, dood ter aarde; neergeveld, platgeslagen als een soes, door 't geweld des boozen koes.’ Maar gelukkig is dàt niet in het spoorboekje gekomen! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Amnestie- ‘Waar valt bij amnestie de klemtoon, op de middelste of op de laatste lettergreep?’ - Het komt ons voor dat er geen enkele reden zou zijn bij het woord amnestie den klemtoon op de tweede lettergreep te laten vallen; wij hebben het woord immers uit het Fransch overgenomen. Waar in het oorspronkelijke, Grieksche, woord amnestia de klemtoon viel, is niet na te gaan; daarvoor hebben wij geen gegevens. Sommigen willen in dat accent op de i een klemtoonteeken zien, maar ook al zou dit niet het geval zijn, dan zou het op onze uitspraak toch geen invloed hebben. Wij achten het normaal het woord amnestie op dezelfde wijze uit te spreken als b.v. liturgie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Synoniem- ‘Nederlandsch en Hollandsch zijn synoniem’, vermeldde een aanhaling in ons blad. Vaak leest men echter ‘dit en dat is synoniem’; hoe zou men tot dezen verkeerden vorm gekomen zijn? - Misschien door achteloosheid; uitgaande van: dit is synoniem met dat; dat is synoniem met dit, - kwam men tot: dit en dat is synoniem. De meeste fouten tegen de taal ontstaan door achteloosheid, eer dan door onkunde. Daarom doet Charivarius zulk een goed werk; die ‘leert’ ons niet, o neen, hij is geen ‘meester’; maar hij prikkelt ons, plaagt ons een beetje, maakt ons wakker, doet ons opzien. Bestrijdt onze achteloosheid! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Huidig- ‘Ik vind huidig foei-leelijk.’ Dit hooren wij meer, maar waarom men zich zoo tegen dit woord keert is ons een raadsel. Het is oud en goed Nederlandsch; wat kan dit woord toch misdaan hebben dat men het zoo bejegent! Gevormd van huiden = op dezen dag, vandaag. ‘Al uw buyen Voert my huyen 't Hooft van Muyen Niet voorby’ (Huygens). ‘De raven roepen kras kras, Maer Ravenshooft roept huiden (Vondel). (lat. cras = morgen). ‘Op huiden is... goet gevonden enz.’ Huidig behoort thans tot de welverzorgde ‘deftige’ taal, maar er is geen reden toe het uit de taal te bannen. Integendeel! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zwakke taal- Volgens de krant constateerde de voorzitter eener Kamer van Koophandel in een onzer belangrijkste provinciesteden dat een teveel aan voorraden (in de industrie) geruimd kon worden; een hoogleeraar der juridische faculteit aan een onzer universiteiten gebruikt tegenover zijn studenten het woord Haftung, in plaats van verbintenis. Wie zal er zich nu nog over mogen verwonderen dat wij op het witte doek lezen klangfilm in plaats van geluidsfilm, - dat winkeliers adverteeren: wij ruimen, - dat de krant het heeft over toegereisde journalisten en dat wij in de hoofdstad een winkel hebben welke Leerarbeid verkoopt? (M-n). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrading- Bedriegt mijn taalgevoel mij niet, dan is er geen analogie tusschen betonning, bebakening of bevuring (van een vaarwater of een kustgebied), betegeling (van een wand, in plaats van bekleeding met een andere stof, behangselpapier b.v.) en beglazing en bedrading. Deze laatste twee woorden lijken mij barbarismen. Wordt in een gebouw (een schip) een pijpleiding aangebracht, dan zal de technicus misschien ook van de bepijping willen spreken (tot nog toe doet hij dit gelukkig nog niet, voor zoover ik weet) en zoo kunnen wij ons ook denken de bepanning of bepotting van de keuken, of de bekacheling der vertrekken, maar dat noem ik geen Nederlandsch. Het gevoel wijst wel eens den weg, waar redeneering, althans voor den leek, geen oplossing geeft. Ik heb wel eens gelezen over de bestukking van een oorlogsschip, in plaats van de bewapening met zoo en zooveel kanons van.... cM. Misschien is dit wel analoog met betonning etc. Toch zou ik liever niet zeggen: het schip wordt bestukt met; daarentegen zou ik er geen bezwaar tegen hebben dat een vaarwater bebakend wordt. En dan weer, wanneer ik zou hooren dat een gebouw bedraad, beglasd of bekabeld wordt, zou ik het bekende gevoel krijgen van iemand die op een steentje in zijn boterham bijt. M-n.
(Zooals wij reeds schreven is ‘bedrading’ een technische term, in gebruik bij een bepaalde groep van technici; geen ‘gewoon’ woord dus. Wij mogen daarom bij de beoordeeling van dit woord niet de maatstaven aanleggen, die gelden voor de algemeene taal. - Red.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ordening- Ons lid M-n schrijft: Ik juich het toe dat ook Prof. Wille aan den kant staat van hen die ordening en tucht wenschen op het gebied van taalonderwijs en taalgebruik; ook leeken moeten het toejuichen dat iemand als hij de beschaafde schrijftaal op den voorgrond stelt, opkomt tegen het beginsel van taal als natuurproduct, zich ergert aan de geringheid der taalontwikkeling bij het volk en... bij de pogingen tot hervorming en verbetering alle pietepeuterigheid vermeden wil zien. De ‘ordening’ waarmede in ons land al vrij lang geleden een aanvang gemaakt is, uit economische noodzaak, heeft zich ook tot het winkeliersberoep uitgestrekt. Zij die zich vestigen willen moeten bewijzen ook van algemeene ontwikkeling geven. Behoort daar echter niet in de eerste plaats toe dat de candidaat eenvoudig Nederlandsch kan schrijven, zonder fouten en dwaasheden? En zou het niet wenschelijk zijn, dat de vrijheid tot het kiezen van namen en opschriften beperkt werd? Bestond er, met betrekking tot dit laatste, eenig toezicht, dan zou men zich niet meer behoeven te ergeren aan opschriften op winkelruiten als: Gebakken visch centrale, of Opklapbeddenhuis. Erger nog lijkt het mij dat, terwijl het journalistenberoep ook al geordend is, er nog zooveel in de dagbladen geschreven wordt door lieden die blijkbaar voor het voeren der pen niet voldoend begaafd of opgeleid zijn. Een stukje in een onzer groote dagbladen verkondigde een dezer dagen dat wandelen een geliefkoosde bezigheid is der Hollanders, dat zij het ten minste in hooge mate doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Afnemer- Het woord afnemer wordt zeer dikwijls gebruikt in den zin van ‘klant’ of ‘kooper’; afnemen beteekent dan koopen. Ik heb deze woorden in Van Dale en in Koenen nageslagen. Het blijkt nu dat bovenstaande beteekenis van ‘afnemen’ niet in deze woordenboeken voorkomt, maar wel het woord ‘afnemer’, dat met ‘kooper’ wordt verduidelijkt. Ik gebruik beide woorden in deze beteekenissen niet graag; zij wortelen zoo heelemaal niet in de volkstaal.
- Ook wij juichen ‘afnemen’ en ‘afnemer’ niet toe, maar het dient gezegd te worden dat zelfs het groote Wb. d. Ndl. Taal beide woorden zonder afkeuring vermeldt.
Afnemen: Van koopwaren of werkstukken, die een koopman of fabrikant in voorraad heeft, en die, zoolang ze niet verkocht zijn, als een last beschouwd worden. Ze van hem overnemen, ze hem afkoopen, er hem van ontlasten. Eerst zeker in toepassing op een kramer gezegd, die zijne waren torst, en wien men ontlast door ze hem ‘af’ te ‘nemen’, maar bij uitbreiding ook gebezigd van goederen, in magazijnen opgeslagen. Afnemen in dezen zin is echter weinig in gebruik; meer gewoon is het afgeleide ‘Afnemer’. Afnemer: In 't algemeen. Iemand - een persoon of eene vennootschap - die van een koopman of fabrikant waren of werkstukken koopt, die hij in voorraad heeft, en zoodoende hem er van ontlast. ‘Zoolang de Hollandsche haring zijn roem heeft weten te handhaven, heeft hij op alle markten afnemers gevonden’. ‘In die spoorwegmaatschappij heeft onze fabriek een besten afnemer’.
Gelukkig maar dat de volkstaal zulke woorden vermijdt; zij heeft er geen ‘interesse’ voor! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wand- Wat verstaan wij onder wand? de ‘loodrechte gladde vlakte als grens van een vertrek, een ruimte’ zegt Van Dale. Een muur kan dus een wand vormen, maar dan het oppervlak van den muur. Een beschildering van een muur is een muurschildering; vervult de muur de functie van wand, dan kan men spreken van een wandschildering. Men kan een muur met stof bespannen; dat is dan een muurbespanning en, daar men doorgaans alleen die muren bespant die een wand van een vertrek vormen, verkrijgt men een wandbespanning. In een muur kan men hakken, in een wand niet, want de wand is maar het vlak; en daarom is het dwaas te zeggen - zooals een advertentie in de krant doet - dat een ‘kluis’ aangebracht kan worden in den ‘wand’ van ieder huis. Hier zegge men muur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitreiken- ‘Men meende terecht, dat zulk een verdeeling nimmer kon uitreiken om de steeds wisselende gevallen, welke zich kunnen voordoen, te beslissen.’ Is ‘uitreiken’ in deze beteekenis goed Nederlandsch? - O.i. niet; een klakkelooze vertaling van hd. ausreichen. Ich hoffe, ich reiche mit der Summe aus; das Geld, der Stoff zu dem Kleide wird kaum ausreichen; sie wird ausreichend unterstützt. Dit ‘ausreichen’ geven wij weer met: uitkomen, rondkomen; voldoende zijn, toereikend zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestens- Een term, zeer geliefd in den effectenhandel. Als de commissionair in effecten een verkoopsorder krijgt ‘bestens’, dan weet hij dat hij verkoopen moet, ongelimiteerd; zien te krijgen wat hij kan, máár verkoopen. ‘Ten beste’ zou men kunnen zeggen, maar dat is je ware niet, zegt de effectenman; ‘bestens’, dan weet je waar je mee af bent. Wij moeten maar niet aan dat woord komen; het zou niet prettig zijn als de geheele effectenbeurs op ons af kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrot- De krant bericht: In de ‘Staatscourant’ van heden, (no. 102), is de ijzer- en staalbeschikking no. 5 gepubliceerd. Deze beschikking bepaalt op welke wijze de handel gegoten schrot kan verkoopen en op welke wijze de verbruiker zijn behoefte aan dit materiaal kan dekken. Tevens zijn bij deze beschikking maximumprijzen vastgesteld voor kokillenschrot, gegoten ijzerschrot eerste soort, gegoten ijzerschrot tweede soort, potterie en hard gegoten ijzerschrot (hartguss). Wij weten dat de vorm schrot in deze gevallen geen aanbeveling verdient: men zegge daarvoor schroot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Daadkracht- Men vraagt ons of daadkracht als een goed Nederlandsch woord beschouwd mag worden. - Het Wb. d. Ndl. Taal keurt de samenstellingen met daad-: daadwerkelijk en daadzaak, en ook de afleiding werkdadig, als on-Nederlandsch af. Het komt ons niet gewaagd voor dit oordeel voorloopig ook maar over ‘daadkracht’ uit te strekken. Wilskracht, werkkracht, geestkracht zullen ons meestal wel kunnen voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Opname- Heeft een van onze lezers wel eens getracht opneming te verkrijgen in een ziekenhuis? Laat hij het eens beproeven; tien tegen een dat het hem niet zal gelukken: de ziekenhuizen kennen slechts opname. Het woord opneming - het oude, goed-Nederlandsche woord - heeft blijkbaar afgedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Loswerkman- ‘De Rotterdamsche politie heeft een 27-jarigen loswerkman gearresteerd.’ Een man dus die loswerk verricht; er komen niet veel schepen binnen te Rotterdam, dus veel te lossen valt er niet. Onze losser is blijkbaar buiten werk geraakt en wij weten het: de ledigheyt leert veel quaets. Ja en dan komt de politie.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Regelmatig- ‘Een bejaarde meubelmaker, die een spaarpot van bijna f 10.000 bezat, en die de laatste jaren regelmatig steun had getrokken, werd vandaag door de Amsterdamsche rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens steunfraude.’ Waar blijft, vragen wij, op die manier onze rechtszekerheid? Waren er dan onregelmatigheden gepleegd bij deze steuntrekkerij? Immers neen, de man had regelmatig (d.i. op regelmatige wijze) steun getrokken. En nu toch de doos in....? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Geuniformeerd- Een lezer vraagt wat beter is: een geuniformeerde politieagent, of een geuniformde. Een man met een baard noemen wij een gebaarde man; een agent met een helm op is gehelmd; wie gekleed is in mantel en bef noemen wij gemanteld en gebeft; gerokt en gedast, gehandschoend, getabberd, gehuifd, gejakt, geharnast; het is dus redelijk een in uniform gekleeden agent ‘geuniformd’ te noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Politioneel- Een lid vestigt nog eens de aandacht op de woorden ‘politioneel’ en ‘justitioneel’, foute woorden, die echter herhaaldelijk gebezigd worden. Deze woorden zijn inderdaad niet te verdedigen; wij zeggen -oneel, waar het Fransch den uitgang -(i)on heeft, of het Latijn -io(nis). Redactioneel is dus goed, evenals rationeel, conditioneel, maar: politieel en justitieel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Is’ voor ‘wordt’- Een lid schreef ons: ‘deze uitdrukking is heden ten dage nog veel gebruikt’, en in een tuinbouwblad lezen wij: ‘in ons land is de tomaat gekweekt sinds het einde der vorige eeuw’. In beide gevallen zou wordt beter zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Chic- Ook Larousse geeft: la femme chic. Is het niet aardig, dat de Engelschen het woord verengelscht hebben en het dan gebruiken in de oorspronkelijke beteekenis van insolent? The cheek of the fellow! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnennemen- Een treindienstleider van de spoor bezigde een verdachte uitdrukking: hij verklaarde opdracht gegeven te hebben een trein binnen te nemen. De man is beboet met f 15.-! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vrije- ‘In het vrije kunnen wij de dieren aanstaren en ze bewonderen.’ Dit lijkt ons een al te vrije bewerking van onze taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanname- ‘Uitgaande van enkele vereenvoudigde aannamen kunnen wij een vrij redelijk inzicht krijgen in de rol welke de kabelcapaciteit vervult’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Openingsuren- ‘Openingsuren 9-12, 2-5’, schrijft een van onze Openbare Leeszalen. Zou dat wel goed zijn, ‘opening’ in de bet. van ‘openstelling’? Wij betwijfelen het. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo moet het?- ‘Wij lezen allen met genoegen de uiteenzettingen in Uw blad, de beschouwingen, die vóór en tegen het gebruik van bepaalde woorden en zinswendingen pleiten, maar er zullen velen onder Uwe lezers zijn, die aan het eind altijd graag een positieve uitspraak zien: zóó moet het, en niet anders. In veel gevallen zal het moeilijk zijn, die te geven, doch dan zal de gewone taalgebruiker niet geheel bevredigd zijn en onwillekeurig denken: het kan vriezen en het kan dooien, en daarbij zal zijn geestdrift voor het zuiver houden van onze taal allicht wat bekoelen.’ Aldus een lezer, op wiens oordeel wij hoogen prijs stellen. En deze uiting staat niet alleen; opmerkingen van deze strekking hebben wij meer ontvangen. Zij doen ons genoegen, want zij getuigen van belangstelling voor de taal; maar zij brengen ons toch ook in een wat moeilijk parket. ‘Niet zoo, maar zóó!’ ‘Zóó moet het, en niet anders.’ - Geen kleinigheid. Want van wie wordt zulk een uitspraak verwacht? van ons, de redactie van Onze Taal? Wij zullen wel wijzer zijn; wij zullen ons geen gezag aanmatigen dat ons niet toekomt. Onze Taal kent maar één gezag in vragen van taalgebruik: dat gezag berust bij haar Raad van Deskundigen, en deze Raad zou ons vreemd aankijken als wij bij elke vraag aankwamen met: zoo, of zóó? Prof. Kloeke heeft het onlangs nog eens uitgesproken: In taalkundige zaken is niet alleen sprake van een: òf... òf, maar ook van een: èn... èn. Dus: nul op het request? - Nul is nu alweer wat erg weinig; het spreekt van zelf dat als onze lezers ons iets vragen, wij er naar streven hen te voldoen en, indien wij het gevraagde niet in allen deele kunnen verschaffen, althans willen trachten er nabij te komen. Is het onzen lezers voldoende te weten hoe wij het zouden doen? Het is ons best; stelt men vertrouwen in onze uitspraak, dan willen wij beloven er naar te trachten dat vertrouwen niet te beschamen. En bovendien, onze uitspraken zal men mogen aanvallen; gerust. Niet die van onzen Raad; dat weten wij, dat doen wij niet; - maar als iemand op goeden grond een betere oplossing weet voor te stellen dan wij gaven, dan niet geaarzeld: zij zal medewerken tot het doel. Dus nu de rubriek: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij doen het zóó:Is het: iemand een hart onder den riem steken, of: een riem onder het hart steken? - Daar begint het al. Men kan beide zeggen, het Wb. d. Ndl. Taal geeft een overvloed van voorbeelden van beide opvattingen. Wij geven de voorkeur aan: iemand een riem onder het hart steken (of: binden). Immers, van iemand die den moed verliest, heet het: het hart is hem in de schoenen gezonken. Om nu het zakken van den moed - het afzakken van het hart - te beletten, binden wij er een riem onder. Mogen wij spreken van ‘wegsloopen’? Mijn krant zegt: De bovengevel bevindt zich nog geheel in den ouden staat, doch de onderpui zal worden weggesloopt en daarna in ouden rooden baksteen worden herbouwd. - Onze lezer bedoelt, dat sloopen het begrip ‘afbreken’, ‘te niet doen gaan’ reeds volledig uitdrukt en dat dus dit weg een overbodige toevoeging is? Gelijk heeft hij, daar gaat niets van af, máár... als wij alles wat ‘overtollig’ is, uit de taal zouden gaan wegsloopen (pardon, gaan sloopen, natuurlijk), zouden wij komen tot een doodelijke verarming onzer uitdrukkingsvormen. Hoe wij het zouden doen? Als wij zonder ‘erg’ wegsloopen hadden neergeschreven, zouden wij bij het overlezen stellig even bedenken of dat ‘weg’ gemist kon worden; en als wij dan tegenstand gevoelden, zouden wij het kalm laten staan. De taal is geen jongejuffrouw, zij kan tegen een stootje; als wij maar blijven nadenken, voortdurend nadenken, en ons taalgevoel laten spreken. Dan kàn het niet erg verkeerd gaan.
Mag ik zeggen: een heele hooge toren? - De vraag stellen, is haar beantwoorden; onze lezer weet heel goed dat het niet ‘mag’. Waarom het dan gevraagd; wil hij er onze sanctie op hebben? Zou zijn blijkbaar verontrust gemoed tot kalmte komen als wij er onzen zegen op gaven? Heeft onze lezer dien heelen hoogen toren noodig? Wil hij bepaald zeggen: 't is een heele lieve vrouw, een heele beste man? Heeft hij het gevoel dat zijn bedoeling niet geheel tot haar recht zou komen, als hij zou spreken van: een heel hoogen toren, een heel lieve vrouw, een heel beste man? Ja? dan moge hij zijn gang gaan; vooral niet de uitdrukking van een gevoel geweld aandoen ter wille van de taal. Onze sanctie? Van harte, en heel goedkoop; voor vijf cent per keer, dat hij die extra ‘e’ gebruiken wil, zullen wij hem verdedigen tegen zijn aanvallers. Neen, goedkooper doen wij het niet. Als het te veel oploopt, dan maar wat spaarzaam zijn er mee. Is de uitdrukking: ‘de grootste helft’ goed? - Jawel, zoo oud als de weg naar Rome. De grootste helft, de kleinste helft, de ruime helft (het meerendeel). Bredero sprak er al van: ‘De ruyme hellift... van uwe smert’. Bij Bilderdijk vinden we: ‘Een deken, meer dan voor de helft verrot’; en Bilderdijk had dien deken waarlijk niet nagemeten.
Kan ik er mede volstaan om in het adres, aan het hoofd van een zakenbrief, den enkelen naam te zetten, b.v.: N.V. Nederlandsche Spoorwegen, of: Firma De Vries & Co? Of moet hieraan altijd het voorzetsel aan met een lidwoord voorafgaan? Aangenomen dat het voorzetsel met het lidwoord weggelaten kan worden, staat dit adres dan in den derden of in den eersten naamval? b.v. Nederlandsche(n) Bioscoopbond. - Wij beschouwen den verkorten vorm, dus zonder aan + lidwoord, als den meest gebruikelijken in zakenbrieven. In officieele stukken, van of aan regeeringscolleges b.v., zal men aan den volledigen vorm de voorkeur geven. Zonder voorzetsel staat het adres in den derden naamval, maar niets behoeft ons te beletten den naam onverbogen te laten. Velen gaan zelfs zoo ver dit te doen, ook bij gebruik van voorzetsel en lidwoord. Is dat wel goed, te spreken van ‘dit onproductieve begrip’? Het ‘begrip’ was toch niet onproductief, de bedoeling was: het begrip der onproductiviteit. - Er is niets tegen, ‘het begrip der onproductiviteit’ aan te duiden met ‘dit onproductieve begrip’. Wij spreken immers ook van een ‘geleerd’ betoog, de Fransche les, een droevige gebeurtenis. Een ‘zittend’ leven, een staande receptie, een razende pijn, een stilzwijgende voorwaarde. Ons lid zie er maar eens zijn grammatica op na!
‘Formulieren te zenden aan mij, die voor de verdere behandeling zorgt.’ Wat moet het hier zijn: zorg of zorgt? - Het moet zijn: zorg. Ik, die daarvoor gezorgd heb; gij, die dit gezien hebt. (Na 3den en 4den naamval minder gewone constructie!)
‘Het rechtstreeks binnennemen van een trein.’ Rechtstreeks met ‘s’ of met ‘sch’? - Dat kan men doen zooals men wil. Wij zouden zeggen dat bij dit zelfstandig gebruikte werkwoord het werkingsbegrip zoo levendig aanwezig is, dat het bepalende woord het karakter van bijwoord draagt. Dus: met ‘s’. |
|