De ‘waarnemend’ secretaris.
Wanneer ik schrijf: de algemene secretaris i.p.v. de algemeen secretaris, de eerstaanwezende ambtenaar i.p.v. de eerstaanwezend ambtenaar, de medische adviseur i.p.v. de medisch adviseur, de electrotechnische ingenieur i.p.v. de electrotechnisch ingenieur, het nationale fonds i.p.v. het nationaal fonds, het centrale instituut i.p.v. het centraal instituut, word ik soms met enige meewarigheid bejegend, als iemand, die het vroeger misschien wel goed bedoelde, maar nu toch wel een complex heeft gekregen. Kunt U mij hiertegen niet eens in bescherming nemen? Vooral bij onzijdige woorden wordt vaak de buigings-e na het adjectief weggelaten. Naar mijn bescheiden mening moeten hier de vormen: een groot paard - het grote paard, een grote bok - de grote bok de toon aangeven.
A.G.d.G.
Ja, wat zullen wij daarvan zeggen: het schijnt wel een soort besmetting in titels; vooral ‘den waarnemend dit of dat’ ontmoet men dagelijks in de krant. Bij onzijdige woorden vonden wij ook vroeger al vaak ‘het’ met adjectief zonder ‘e’, inzonderheid bij adjectieven van vreemden oorsprong. Maar den waarnemend burgemeester, den tijdelijk wethouder, den plaatsvervangend hoofdingenieur, den algemeen secretaris ontdekten wij eerst in de laatste weken of maanden. Er is een wedren in het overnemen van dien onjuisten, dien volstrekt onjuisten vorm: men zegt en schrijft en aapt het elkander maar na. Straks krijgen we nog ‘de Gedeputeerd Staten’! In elk geval zullen wij de consequentie moeten trekken van ‘de Nederlandsch Akademie van Wetenschappen’, en ‘de Middelbaar School’, meervoud: ‘de Middelbaar Scholen’. Er valt in deze richting nog veel te verfraaien. De Provinciaal Staten, de Nationaal Bibliotheek, de Nederlandsch Bank; want er zijn ook andere nationale bibliotheken (die van de rijksuniversiteiten b.v.), en vele Nederlandsche Bankinstellingen. Verwarring zou al even noodlottig zijn als van den waarnemenden griffier en den waarnemend griffier. Men moet er niet aan denken, al de mogelijk nare gevolgen!
Zal men komen met de tegenwerping, dat wij toch het onderscheid hebben van ‘een goed vorst’ en ‘een goede vorst’; een groot kunstenaar en een groote kunstenaar, een knap werkman en een knappe werkman? De ‘e’ ontbreekt dan, zooals het grammaticaal luidt, waar het ‘de bedoeling is, den persoon in zijn qualiteit te karakteriseeren’. Hermann Paul had er in zijn beroemde Prinzipien der Sprachgeschichte op gewezen, dat ein guter Kutscher, ein grosser Esel ‘zweideutig’ zijn. En de anders niet radicale C.H. den Hertog - mogen wij dien naam nog noemen? - vond daarin aanleiding naar allen schijn om (‘ter ontkoming aan die dubbelzinnigheid’) deze mogelijkheid van onderscheiding nogal ruim te nemen. Hij noemt zoo: een sterk rooker, een zwak vader, een vlug danser, een goed ruiter e.a. Niet al deze voorbeelden komen ons gebruikelijk voor. In elk geval is het gebied zeer beperkt, en zeker niet naar willekeur voor uitbreiding vatbaar.
Maar hoe dit zij, dit onderscheid kon nooit worden gemaakt bij verbinding met het bepalende lidwoord (of een voornaamwoord). Want de onderscheiding was een laat opgekomen verbijzondering in beteekenis van een oeroud en al grootendeels verouderd en in onbruik geraakt vorm verschil, dat al in het oudste ons bekende Germaansch afhing van het al of niet aanwezig zijn van een bepalend voornaamwoord (of lidwoord). Het is het vormverschil, dat men in de linguistiek van den tijd der romantiek aanduidde als ‘zwakke’ en ‘sterke’ verbuiging.
Iemand treedt op als ‘waarnemend griffier’; de griffier was afwezig, maar een waarnemend griffier kon hem vervangen: dat zou mogelijk nog te verdedigen zijn - het tweede voorbeeld komt ons persoonlijk al tamelijk ongewoon, gezocht voor -, maar ‘de, en den, en dezen, of dien waarnemend griffier’ is onmogelijk in het Nederlandsch. Even onmogelijk is: de rijk koopman, den groot generaal, dien geniaal staatsman.
Uitbreiding tot titels van het besproken verschijnsel komt in onze taal niet voor. De samenstelling - die wel dit type kan vertoonen - blijft uiteraard hier buiten beschouwing.
In het onzijdig bestaat dergelijk oorspronkelijk verschil van ‘sterk’ en ‘zwak’; en dit heeft zich, anders dan in het mannelijk, stevig gehandhaafd: onze volkstaal kent (althans in Holland) geen inkrimping van een der beide vormen: het luidt onveranderlijk, zooals onze inzender het ook zegt: een groot, het groote paard.
Voor het litteraire, meer schriftelijke dan mondelinge, ‘beschaafde’, ‘hoogere’ gebruik is echter de weglating van de ‘e’ achter het adjectief ook bij voorafgaan van een bepalend woord in wijden kring als mogelijk aangenomen, in het bijzonder - leerde ons indertijd Den Hertog - achter het bezittelijk voornaamwoord, veel minder achter bepalend lidwoord of aanwijzend vnw. Haar slank figuur, uw aangenaam bericht, mijn oud klavier, zijn voorbeelden die hij noemt. Zij komen ons nog altijd ongewoon, ietwat gemaakt, aanstellerig voor. En de volkstaal aarzelt geen oogenblik, en eischt volstrekt de buigings-e. Men heeft wel beweerd, dat hier óók een middel tot bijzondere karakteriseering in zou liggen. Wij gelooven