Ten of te?
De heer A. schreef, dat hij ‘ten allen tijde’ bereid was den heer B. ‘ten zijnen huize’ te ontvangen; de heer B. daarentegen schreef, dat hij ‘te allen tijde’ bereid was den heer A. ‘te zijnen huize’ te ontvangen. De heer A. had den naam zijn taal goed te gebruiken. De heer B. had ook den naam zijn taal goed te gebruiken.
Hoe kwam nu de heer A. ertoe ‘ten allen tijde’ en ‘ten zijnen huize’ te schrijven, en waarom gaf de heer B. ‘te allen tijde’ en ‘te zijnen huize’ de voorkeur?
De heer A. achtte: ‘ten tijde van de hoepelrokken lieten de heeren hun pruiken ten huize van mijn betovergrootvader maken’ goed Nederlandsch. Als nu ‘ten tijde van’ en ‘ten huize van’ goede Nederlandsche uitdrukkingen zijn, welnu, dan zijn ‘ten allen tijde’ en ‘ten zijnen huize’ ook goed! Bovendien hebben ‘allen’ en ‘zijnen’ toch ook n! Waarom zou ‘te’ er dan van verstoken moeten zijn?
Ook de heer B. achtte ‘ten tijde van’ en ‘ten huize van’ goed Nederlandsch, maar hij schreef toch ‘te allen tijde’ en ‘te zijnen huize’. Deed hij het verkeerd? Hinkte hij op twee gedachten: nu eens ‘ten’, dan weer ‘te’? Toch niet.
Wat is dat ‘ten’, dat de heeren A. en B. eensgezind schreven in: ‘ten tijde van’, ‘ten huize van’? We slaan ons woordenboek op en lezen: ten = te + den. Dus een samentrekking van het voorzetsel: te en het bepaalde lidwoord in den verbogen vorm: den.
Nu wordt ons de uitdrukking duidelijk. Ten tijde van = te den tijde van, d.w.z. in den tijd van; ten huize van = te den huize van, d.w.z. in het huis van. - Maar hoe moet het met: ‘alle tijd’ en ‘zijn huis’? Ook ten, zooals de heer A. schreef? Dus: ten allen tijde, d.i. te den allen tijde, en: ten zijnen huize, d.i. te den zijnen huize? Of zooals de heer B. schreef: te allen tijde, d.i. in allen (= elken) tijd, en: te zijnen huize, d.i. in zijn huis? Te den allen tijde, of: in den allen (= elken) tijd, en: te den zijnen huize, of: in het zijn huis is natuurlijk geen goed Nederlandsch. Te allen tijde, of: in allen (= elken) tijd, en: te zijnen huize, of: in zijn huis daarentegen wel.
De heer B. schreef dus den juisten vorm. En de heer A. dan? Deze had onder invloed van: ten tijde van, ten huize van, en van: allen en zijnen, de n ook geplaatst, waar hij eigenlijk niet hoort! Misschien vond hij in: te allen tijd ook het hiaat wat hinderlijk.
Was zijn vorm dus fout? We kunnen de vraag ook zóó stellen: Mogen we een onjuisten door analogie ontstanen vorm gebruiken? Hiermee komen we op een glibberig pad! M.i. hangt dat af van het stadium, waarin de vorm zich bevindt. Is de analogische vorm algemeen geworden en de oorspronkelijk juiste geheel verdwenen, zooals b.v. bij: rechter- en linkerhand (oorspr. rechte- en linke hand, maar naar analogie van de verbogen naamval: ter rechter, en ter linker hand ook in den eersten naamval: rechter- en linkerhand geworden), dan is hij goed Nederlandsch geworden.
Maar leeft de oorspronkelijk juiste vorm nog naast den nieuwen onjuisten in ons taalgebruik, zooals in het besproken geval, dan moeten we den onjuisten vorm bestrijden door hem te verwerpen en den juisten vorm te handhaven.
Dus: te allen tijde en te zijnen huize!
(J.L.v.E.)
(Hetgeen pas door Prof. Verdenius in De Telegraaf geschreven werd over ‘te(n) mijnen kantore en te(r) Uwer verjaring’, kon ons niet verhinderen het vorenstaande (ingezonden) artikeltje met instemming plaats te geven. - Red.)