Onze Taal. Jaargang 10
(1941)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan onze leden.‘Zulke’.‘Ook is de actualiteit der jazzmuziek in twijfel getrokken. Doch wanneer het eerste uitverkochte huis van het Scheveningsche muziekseizoen door een “swing”-concert wordt veroorzaakt, geneest men prompt van zulken twijfel!’ ‘Zulke omgeving is als een roepstem tot ernst.’ ‘Reeds dit geeft aan zulke eenzame en dieprustige omgeving een aanschijn van verhevenheid.’ In bovenstaande gevallen, schrijft een lid, zou ik zonder twijfel hebben geschreven: zulk een twijfel, zulk een omgeving. Een collega (Maastrichtenaar) is van meening dat ‘zulke’, zoo al niet alléén juist, dan toch beter is. Misschien is een der twee vormen dialectisch?
De kwestie ‘zulk’ of ‘zulk een’ is, alweer, niet met een enkel woord af te doen. Zulk kan ook zonder ‘een’ bij een enkelvoudig zelfst. nw. gebruikt worden wanneer dit nl. niet een ding (concreet voorwerp), persoon, of dier benoemt. Het beste is dit waar te nemen bij de onzijdige woorden: zulk verdriet, lijden, weer (weertje). Bij stofnamen blijkt het zelfs te moeten: zulk hout, glas, ijzer, goud, vlas, water, linnen; ik wou net zulk papier hebben als de vorige maal. Het synonieme ‘zoo een’, (zoo'n) kan men hier dan ook niet gebruiken: het onbegrensde van de voorstelling laat het ‘onbepaalde’, maar toch een begrensde eenheid aangevende lidwoord ‘een’ niet toe. Bij dat lidwoord op zichzelf, zonder ‘zulk’, merkt men het ook al op: een glas, een hout (nl. lat, knuppel) bedoelt beslist een concreet voorwerp: hier moet een lidwoord staan bij het substantief in het enkelvoud. Een overgangsgeval vinden we in: een hout, ijzer, goud, vlas enz., wanneer men bedoelt: een soort, kwaliteit van hout enz. Dit zal wel eerst onder invloed van die verbindingen mogelijk zijn geworden. Een soortgelijk geval van zulk in het enkelvoud vindt men bij de onbegrensde collectieven: vee, land (bv. weiland), aardewerk. Nu komen vele abstracte woorden voor toestanden, gevoelens, gezindheden, enz. (bv. twijfel, angst, lijden, verdriet, blijdschap, godsvrucht, wijsheid) zoowel met als zonder ‘een’ voor; doorgaans met eenig onderscheid van bijzonder geval en algemeen begrip, maar ook stijlverschil kan er in werken. Vaak zal echter het eene toch veel gewoner in gebruik zijn dan het andere; ook zijn er gevallen, waarin het eene der twee geheel of bijna geheel ongebruikelijk is en daarmee schijnt het gebruik van zulk en zulk een te correspondeeren. Met daarbij, naar wij meenen, de sterke neiging in de algemeene taal der beschaafde Nederlanders om overal aan ‘zulk een’ de voorkeur te geven, waar het enkele onbepaalde lidwoord althans niets vreemds of gedwongens heeft. Het best kan men de proef nemen in de verbinding met een adjectief: groot verdriet, en: een groot verdriet; zwaar en een zwaar lijden; ernstige, en een ernstige twijfel. Hier zal zulk een de voorkeur hebben bij de meesten; zonder dat zulk mag veroordeeld worden. In deze gevallen zal men zich vrijheid en verscheidenheid mogen toestaan.
Anders is het, waar het lidwoord heel niet of moeilijk ontbreken kan: ons dorp heeft een mooie omgeving; noem je dit een mooie omgeving? Zelfs bij overdrachtelijk gebruik van dit woord is ‘een’ het gewone: onderwijs en opvoeding worden in hooge mate bevorderd door een goede omgeving. Het ontbreken van ‘een’ is bij dit woord zeer ongewoon, het klinkt gedwongen en men moet met moeite een geval zoeken of construeeren waarbij door het ontbreken van ‘een’ de normale zin niet wordt gestoord. (Natuurlijk afgezien van verkorting in spreukvorm, titels van artikelen of boeken, telegram, reclame.) Daarom achten wij ‘zulke omgeving’ dialectisch; ‘zulke twijfel’ niet.
De regelmaat is dus heel wat ingewikkelder dan men allicht zou meenen. Ook hier blijkt weer, hoe nauw onze taal luistert, en welk een veelzijdig taalgevoel ieder van ons, zij het onbewust, bezit en tot ontwikkeling brengen kan. | |
[pagina 27]
| |
- De firma K. te D. schrijft ons: Zeer gaarne zouden wij uw oordeel vernemen over de volgende zinconstructies: Zoudt U niet eens voor mij naar den heer X willen gaan? Vindt U die opmerking niet een beetje gezocht? In den eersten zin meenen wij het woordje ‘niet’ beter weg te kunnen laten: Zoudt u eens voor mij naar den heer X willen gaan? Dit drukt direct uit, wat wij wenschen. Het woordje ‘niet’ verzwakt den wensch en wij achten het hier niet op zijn plaats. In den tweeden zin echter gevoelen wij verschil tusschen: Vindt u die opmerking een beetje gezocht? en: Vindt u die opmerking niet een beetje gezocht? In het eerste geval vragen wij, of de ander dat vindt; in het tweede geval geven wij te kennen, dat wij het vinden en wij vragen het oordeel daarover van den ander. Wij zouden dus hier het woordje ‘niet’ willen behouden. Vele gevallen komen echter overeen met het eerste voorbeeld, zoodat wij meenen dikwijls het woordje ‘niet’ te kunnen weglaten.
Verder hadden wij verschil van meening over het gebruik van het woordje ‘om’ in zinnen als de volgende: Het is de taak van hem om er voor te waken, dat...; Hij oefent zich er in om de namen te onthouden; Hij is gedoemd om te zwijgen; Het is verstandig om cliënten op een afstand te houden; Het doel der reclame is om bekendheid te geven. Overbodig is het om den volke kond te doen... Zoo ontstaat het idee om een rooster te ontwerpen. Wij slaan het woordje ‘om’ in dergelijke gevallen weg, daar wij het hier niet op zijn plaats vinden. Of er wordt geen doel uitgedrukt, of er wordt reeds door een ander woord uitgedrukt, wat het genoemde doel is. Door ‘om’ weg te laten wordt de stijl o.i. veel scherper, ‘om’ maakt den stijl slap. Echter werd ons de opmerking gemaakt, dat ten Departemente in stukken en correspondentie er zorgvuldig voor wordt gewaakt, dat dit woordje ‘om’ niet wordt weggemoffeld, daar dat een ‘Barbarisme’ zou zijn. Wat is uw meening? Tenslotte nog een grammaticale kwestie. Volgt na ‘dank zij’ een derde of een vierde naamval? Dank zij de gunstige omstandigheden of dank zij den gunstigen omstandigheden? De nageslagen grammatica's geven ons hieromtrent geen zekerheid. Hoewel dit punt buiten het gebied van het genootschap valt, behoort het toch tot Onze Taal en wij maken gaarne van de gelegenheid gebruik U te vragen wat juist is.
Wat betreft het ‘niet’ in den eersten zin, als men dat weglaat, krijgt men inderdaad hetgeen ons lid zegt: een wensch (m.a.w.: een bevel, in vriendelijken vorm). Met ‘niet’ verzwakt men den wensch, m.a.w. men kleedt het bevel in nog vriendelijker termen, doet het voorkomen alsof ‘er over te praten is’. Dit ‘niet’ kan vele functies vervullen; ‘dubitatief’: ‘Ben je niet èrg vroeg uit school?’; ‘dreiging’: ‘Kun je niet fatsoenlijk met twee woorden spreken?’; ironisch-negatief: ‘Stuurt ze me nou niet d'r dienstmeid d'r op af!’ Vgl. ‘Sprak daar niet Piet Hein een alwarig woord.’
Die ‘om’ kwestie hebben wij indertijd uitvoerig behandeld (O.T. 1935, blz. 19); voor verdere bijzonderheden verwijzen wij naar het Wdb. d. Ndl. Taal, deel X, 143 (32).
Ja, die kwestie van den derden of vierden naamval, daar is ook al weer heel wat over te zeggen. Wij zouden wel gaarne zien dat men wat meer eer gaf aan den datief-vorm, maar wij aarzelen over dit punt te spreken, uit vrees dat men ons ‘behoudend’ zal noemen. Laat ons dit mogen zeggen: als men schrijft: dank zij den gunstigen omstandigheden - zouden wij wel eens willen zien of er één Nederlander het zou wagen dezen vorm voor ‘fout’ te verklaren. | |
De rijpere jeugd- Ons lid Dr. B. schrijft: ‘Het is tegenwoordig nogal eens gewoonte om van “de rijpere jeugd” te spreken, zoo bv.: scholen voor de rijpere jeugd en dergelijke termen. Jeugd is niet rijp, laat staan rijper. De bedoeling is natuurlijk: de jeugd die al wat rijper is dan de schoolkinderen, de jongelieden. Maar dit laatste woord valt niet in de smaak. Weet U raad?’
Wij doen in dezen een beroep op onze leden, om hun medelid termen aan de hand te doen die voor hem dienstig kunnen zijn. Wat die vormen op -er betreft - den vorm der vergelijking, den comparatief - die vervult hier inderdaad nog zijn eigenlijke functie: men vergelijkt met een gemiddelde, een norm. ‘Hij verkeert graag in hoogere kringen’, in kringen die hooger zijn dan zijn eigen. Maar in: deze opvattingen vindt men veelal bij de hoogere standen, bij den minderen man, is de vergelijkende functie dood. Men zie ook: de burgerlijke wetgeving in ‘engeren’ of ‘ruimeren’ zin; uitgaven in ‘omvangrijker’ vorm werken altijd ietwat enerveerend op de Kamer. Het Duitsch kent: ein älterer Herr, een al wat oude heer. Men kan soms heel ver gaan met deze vorming: de ruimere omgeving, het betere brood, de betere genres, de betere winkels; om van ‘meerdere’ maar te zwijgen. - Dat werkt soms inderdaad ‘ietwat enerveerend’!
Aan den superlatief in een positieve functie zijn wij al gewend. Niet alleen de overtreffende trap die slechts een zéér hoogen graad aanduidt (evenals in het Latijn): dit allerheerlijkst klimaat, - maar ook die, waarbij elke gedachte aan vergelijking buitengesloten is: de middelste van de drie, hij stond op zijn achterste pooten! | |
[pagina 28]
| |
Kiezen of deelen- ‘Is het U duidelijk, waarom men zo vaak zegt: kiezen of delen, inplaats van kiezen?’ | |
In het leven roepen- ‘Ik lees in Cohen, Hoofdlijnen der Staathuishoudkunde, o.a. van “de... goederen, die door dat werk in 't leven zijn geroepen”. Het “leven” van goederen is al moeilijk te aanvaarden, maar wat vindt U van in het leven roepen?’ | |
Het en 't- ‘Neemt U ook eens stelling tegen die gemakzuchtige en populair-aandoende schrijfwijze “'t” inplaats van het?’
Een eeuwenoude uitdrukking: moeten kiezen of (en) deelen, kiezen of kavelen (kabelen). M.d.b.: moeten verklaren of doen blijken wat (van tweeën) men wil; tot een beslissing komen; een besluit moeten nemen in den eenen of in den anderen zin; òf het een òf het ander moeten doen. Een uitdrukking die herinnert aan een ouden rechtsregel, volgens welken men bij scheidingen van goederen, waar er twee deelgenooten waren, den een (b.v. den oudsten) liet deelen of kavelen (‘de deelen zetten’; de porties maken), den ander van de gezette deelen dat liet kiezen, wat hem het beste aanstond. Roepen wordt dikwijls figuurlijk gebruikt, met betrekking tot iets onstoffelijks. Maken dat iets ergens (door een nadere bepaling uitgedrukt) komt, iets ergens doen komen of brengen. Iets voor den geest, in het geheugen roepen, een ramp, een ongeluk, iemands haat, de schande (enz.) roepen over -. Iemand (soms ook: iets) in een zekeren toestand, in zekere omstandigheden (door een nadere bepaling uitgedrukt) doen komen of brengen. ‘Hij zij geprezen, Die ons tot zooveel vreugde riep.’ Iemand tot bewustzijn, tot het besef van zijn toestand roepen. Iemand ‘of iets’ in het leven roepen. Tevoorschijn roepen. Van stoffelijke zaken, en dan in een leerboek der Staathuishoudkunde, zouden wij dit ‘in het leven roepen’ niet bij voorkeur gebruiken. Het of 't. Onze correspondent heeft reeds te dezer zake ‘stelling’ genomen. Herhaaldelijk zien wij: 't voor ‘het’ geschreven, me, we en ze voor mij, wij en zij; deze vormen zijn niet volstrekt af te keuren, maar zij dienen beperkt te blijven tot een min of meer gemeenzame, vertrouwelijke schrijfwijze en voorts tot die gevallen waarin het rhythme een niet te zwaar woord vereischt. Noch het eene, noch het andere was hier het geval. Maar het gaat hiermee zooals zoo dikwijls bij de schrijfwijze van menig woord; uit onvoldoend begrip van de verhouding tusschen klank en teeken, tusschen vaste schrijfwijze en afwisselende kracht, toon en tempo van zegging vervangt men vaak den niet nauwkeurig genoeg geachten vorm door eenen, die veel onnauwkeuriger het gesproken woord weergeeft. | |
Geven en maken- Het werkwoord doen, hoe zuiver Hollandsch het ook is, heeft tegenwoordig nagenoeg afgedaan; men - speciaal de pers - heeft liever niet meer ermee te doen. Hieronder volgen eenige voorbeelden, die men schier dagelijks in de couranten kan aantreffen, waarbij men in de plaats van geven/maken leze: doen. Opzegging geven, uitspraak geven, opsomming geven, mededeeling geven, voorspelling geven; keuze maken, schatting maken, val maken, zaken maken. Men leest tegenwoordig ook veel: alarm geven; alarm maken klinkt iets beter, maar het ouderwetsche alarm slaan zal nog wel niets aan zeggingskracht ingeboet hebben. Met ‘geven’ is men tegenwoordig wel heel vrijgevig, vooral waar het openbare uitingen van kunst e.d. betreft. Tooneelspelen, concerten, vertooningen, voordrachten en wat niet al worden dagelijks gegeven. Het lijkt wel of de w.w. op- en uitvoeren niet meer bestaan; houden en plaats hebben schijnen in dit verband wel uitgebannen te zijn. Nog verwerpelijker is een lezing geven, in den zin van het behandelen van een onderwerp in het openbaar. Een lezing geven (van iets) heeft immers een geheel andere beteekenis n.l. een gebeurtenis verhalen, verklaren. De getuige gaf een andere lezing van het voorval dan de beklaagde. Wie geven in verbinding met hulp of steun wraakt, loopt kans als vitter te worden beschouwd. Dit neemt niet weg, dat verleenen, verstrekken hier beter klinken. Geven is een passe-partout geworden, met taalverkrachting en taalvervlakking als gevolg. (K-k) (Eenige voorbeelden van het gebruik van ‘doen’: een koop doen, een tocht, een reis, een wandeling, een gebed, zijn excuus, klachten, verantwoording, rekening, rapport, (iemands) raad, zin doen.) | |
Hoofdletters- Een lezer pleit voor het schrijven van verkortingen van titels met een kleine beginletter en, als de laatste letter van de verkorting dezelfde is als die van het woord, voor het weglaten van de punt. Dus niet Prof. Dr., maar prof. dr; niet Mr., Ds., Ir., Jkvr., Jhr., maar mr, ds, ir, jkvr., jhr - En toch over deze puntenkwestie sprekende, wil onze lezer de aandacht vragen voor de z.i. foutieve schrijfwijze: n.l. in plaats van nl.; z.g. voor zg.; n.m. voor nm.; en daarentegen ipv. voor i.p.v., en oa. voor o.a. ‘Hier moet immers gelden: voor elk woord van de verkorte groep een punt, voor de verkorting van één woord ook slechts één punt? Ik besef, dat het terrein van de verkortingen en symbolen een vergeten hoekje is, vergeleken bij het grote gebied van onze taal, en misschien terecht, maar het hoort er toch ook bij!’ | |
[pagina 29]
| |
Schriftelijk als mondeling- Een Duitsch medelid geeft ons eenige voorbeelden om het gebruik van ‘sowohl... wie’ toe te lichten. Het blijkt daaruit dat in het Duitsch inderdaad de vorm ‘wie’ gebruikt wordt, waar niets anders bedoeld is dan ‘und’; ons medelid keurt dit gebruik af. Mündlich und (wie) schriftlich antworten; beide vormen zeggen hetzelfde, ‘und’ is beter dan ‘wie’. Sowohl - wie, wie auch, als auch; deze vormen drukken uit: ten eerste mondeling, en bovendien ook schriftelijk. ‘Wie (als) auch’ is iets sterker dan ‘wie’ alleen. ‘Als’ is hier beter dan ‘wie’.Ga naar voetnoot*) Meine Schwester und (wie) mein Bruder sind zu Besuch gekommen. Een eenvoudige mededeeling. Ook hier: ‘und’ beter dan ‘wie’. Sowohl... als auch (wie auch): hier worden de beide bezoeken onderscheiden. De zuster is op bezoek gekomen, en bovendien de broeder; ‘als auch’ wordt beter geacht dan ‘wie auch’. Ons lid voegt hieraan toe, dat men in het Duitsch dient te onderscheiden tusschen ‘wie’ en ‘als’: so gross wie, maar grösser als. Deze onderscheiding behooren wij in onze taal ook in acht te nemen; zij is al heel oud en het zou jammer zijn ze verloren te laten gaan. Het klinkt niet: grooter als; ‘fout’ mogen wij het niet meer noemen, nu zoo velen van ons dezen vorm gebruiken, maar elkaar opwekken om den ouden vorm te behouden, of daartoe terug te keeren, mogen wij wel. Wij gaan wat achteloos om met de taal, dat weten wij wel, maar wij moeten toch maar een beetje oppassen. | |
Hang- Ons lid Dr. P.v.S. schrijft: Bladerende in oude jaargangen, vond ik dat ‘hang’ in den zin van ‘neiging, zucht, trek’ door den Raad van Deskundigen als ‘germanisme’ wordt beschouwd en daarom werd afgekeurd. Dit komt mij minder juist voor; het woord is in dezen zin reeds lang ingeburgerd, wordt ook door goede schrijvers zooals Van Limburg Brouwer en Allard Pierson gebruikt. - Zeker, het Wb. d. Ndl. Taal V, 2054 vermeldt deze schrijvers, maar niet om het gebruik van het gewraakte woord te verdedigen; immers het Woordenboek zegt: in deze, betrekkelijk zeer jonge beteekenis, is het woord ongetwijfeld ontleend aan gelijkbet. nhd. hang, ‘eine dauernde seelige neigung, trieb’ (D. Wtb). Wat heeft ons lid er toe bewogen voor dit woord een plaats in ons taalgebruik te vragen? Ontbreekt het ons dan aan eigen woorden om het begrip, dat het vreemde woord uitdrukt, weer te geven? Immers niet, ons lid noemt ze zelf. De heer v. S. behoort eerst sedert kort tot onzen kring en kent dus onze gebruiken nog niet. Daarom hebben wij, bij uitzondering, zijn opmerking opgenomen, maar wij zeggen er bij dat wij geen critiek kunnen aanvaarden op de uitspraken van ons deskundig college. Wij discussieeren onder elkaar in ons blad en daarbij kan ieder vrij zijn meening uiten; kunnen wij het onder elkaar niet eens worden, dan onderwerpen wij de vraag aan het oordeel van onzen ‘Raad’. Heeft de Raad gesproken, dan is er geen plaats meer voor discussie; ieder kan voor zijn persoon het advies volgen of verwerpen, maar voor Onze Taal is dan de zaak beslist. | |
Horde- Onder Sportnieuws treft men in de dagbladen dikwijls het woord horde aan, in samenstellingen als: hordenloop, hordenloopers enz. De Engelschen hebben ‘hurdle’ en de Duitschers ‘Hürde’, maar het Nederlandsche horde beteekent toch uitsluitend ‘ongeregelde bende’? Wij hebben het woord ‘hor’, een eenigszins rechthoekig raam, ook wel een houten rooster. Kan dit woord gebruikt worden voor een hindernis of staketsel? Aldus een lid. Ons ‘hordenloop’ en misschien ook hd. Hürdenrennen zullen gevormd zijn naar eng. hurdlerace, maar horde is al zoo oud, zoo oud... als de weg naar Rome; en nog veel ouder. Horde schijnt verwant te zijn aan Indogermaansche woorden, die alle 't een of ander vlecht- of mandewerk beteekenen. Lat. crates = vlechtwerk van teenen, of rijs, behoort tot deze groep. Zaansch is: hort, Veluwsch hurt (hort). Horden werden eertijds gebruikt bij militaire versterkingen; als vlotten ‘Eennen hort... daer hij me mochte... overvaren die wilde zee.’; als raamwerk dat over het land werd gesleept om kluiten te breken of om modder en mest te slechten; als ruit- of traliewerk tot het ziften van kleine aardappels, grind, sintels en dgl. ‘De aardappelen over de horre gooien.’ Verschillend vlecht-, tralie-, of raamwerk wordt met horde aangeduid bij de wolbereiding, in de papiermakerij, als afschutsel voor vee of gevogelte (eenden) enz. Kiliaen spreekt van: horde in de venster (geassimileerd tot horre, vervolgens verkort tot hor.) | |
Bemiddelen- Tijdens de radio-reportage, die ik zooeven ‘beluisterde’, gebruikte de juffrouw van het arbeidsbemiddelingsbureau in haar antwoorden aan een vragend meisje enkele malen het woord bemiddelen o.a. in dezen vorm: ‘De meisjes worden bij voorkeur bemiddeld in plaatsen waar reeds Hollandsche meisjes wonen.’ Aldus ons lid H.S.D. Het oude ‘bemiddelen’ kon bedrijvend optreden, i.d.b.v.: iets vereffenen, tot stand brengen, uitwerken. Maar het tegenwoordige bemiddelen - twee partijen tot overeenstemming brengen - is onzijdig: men kan niet iets of iemand bemiddelen. De aangehaalde zin diende te luiden: ‘De meisjes worden door onze bemiddeling dáar geplaatst, waar reeds Hollandsche meisjes wonen.’ | |
[pagina 30]
| |
Hardgeld- In het December-nummer van Uw maandblad komt iets voor over het gebruik van het woord ‘hard’ in samenstellingen. Ik vind hierin aanleiding U er op te wijzen, dat in Duitschland in gebruik is het woord ‘Hartgeld’. Sommigen schijnen hierin aanleiding te vinden dit woord ook in het Nederlandsch te gebruiken. Mogelijk kunt U mij mededeelen, of tegen gebruik van het woord ‘hardgeld’ in Nederlandsche brieven en stukken bezwaar moet worden gemaakt.
Wanneer wij bepaaldelijk dezen term zouden willen gebruiken, zouden wij in elk geval beter doen in twee woorden te schrijven: hard geld, evenals: papieren geld. Maar waarom zouden wij deze uitdrukking gaan invoeren; is het dan zoo noodig leentjebuur te spelen bij andere talen? Wij hebben uitstekende, oude Nederlandsche termen te over; behalve specie (nog terdege in vol gebruik!): metaal, munt, gemunt geld, metalen geld, en doorgaans ook ‘zilver’ of ‘zilvergeld’ (sinds reeds zoo lang ‘goudgeld’ zeldzaam of onvindbaar is geworden). Zelfs als men b.v. f 268,13 moet betalen, klinkt de vraag niet vreemd: wilt U papier of zilver? Bovendien, wij hebben de uitdrukking ‘hard geld’ in levendig gebruik; overdrachtelijk: ‘het is hard geld’: dat men ten gevolge van verzuim, onvoorzichtigheid, strenge berechting van een overtreding, enz. moet betalen.
Neen, laten wij er maar niet mee beginnen!
- Ons lid J.H.M. vraagt: Is, in een brief met ‘Mijne Heeren’ als aanhef, het gebruik te verdedigen van a) U gelieve ons mede te deelen...; b) Daarin hebt U zich vergist. Hoe oordeelt U over c) langere tijd, hoogere temperatuur, i.d.b. van: tamelijk lange tijd, vrij hooge temperatuur; d) meerdere, i.d.b.v.: verscheidene. Hoe staat het in dit verband met e) minder gewenscht, f) meermalen, meerdere malen.
a) Gelieve is goed, in enkelv. en meervoud; het beteekent immers: het gelieve U, believe U, moge U behagen. b) ‘U’ is krachtens zijn afkomst een persoonlijk voornaamwoord van den 3den persoon (Uwe Edelheid, Uw Edele, Uwé); vergeet men die afkomst, en geeft men ‘U’ de volle waarde van een pronomen, dan kan men den 2den persoonsvorm toepassen. Men kan dus zeggen: U hebt U vergist - of: U heeft zich vergist. c) Ons persoonlijk oordeel luidt: vermijd deze vormen; onze taal heeft ze niet noodig. d) meerdere, i.d.b.v. verscheidene is Kipfensupfe. e) ‘Minder gewenscht’ mag niet worden afgekeurd; een graad van ‘gewenschtheid’ die onder de norm blijft. f) een betere vorm is meermaals; meermalen is ontstaan uit koppeling van ‘meer’ en ‘malen’: twee en meer malen. Voor meerdere malen zie d). | |
Charivarius' pain-de-luxe-brood- Met pain-de-luxe-brood bestempelt Charivarius het te onnut dubbel uitdrukken van een begrip, de foutieve tautologie dus. Een pain-de-luxe-brood van groot formaat is de dubbele openslaande glazen porte-brisée-deur. Het tegengaan van dwaasheden als deze verdient aanmoediging (wat niet zeggen wil dat elke overbodigheid in de taal bestreden mag worden; dat zou leiden tot een verarming van de taal!) Eenige aardige p.-d.-l.-cadetjes vermeldt ons lid H.J.V. Wilt U ons toestaan de zaak verder voor U te mogen behartigen. - U gelieve ons dit alsnog te willen doen toekomen. - Wilt U trachten dit voor ons te kunnen doen? | |
Berichten en mededeelen- ‘Op een rijkskantoor in ons land bestaat de gewoonte brieven, bestemd voor een hoogere autoriteit, te beginnen met: Ik bericht U... Aan lagere autoriteiten of aan het publiek schrijft men: Ik deel U mede... Er is misschien wel eenig verschil tusschen beide uitdrukkingen, maar “standsverschil” heb ik er nooit in kunnen ontdekken!’ ‘Bericht’, zegt Hendriks, Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen, is het verslag van een gebeurtenis, tijding alleen de mededeeling van het feit. - Als de ambtenaar in kwestie ‘standsverschil’ wil doen uitkomen, zal hij het moeten vinden in de aanspraak van zijn brief. Onze vroegere burgemeesters plachten ‘hun’ professoren met kerel aan te spreken, om zoo op kiesche wijze het standsverschil uit te drukken. | |
Regelmatig- In ‘Bedrijfsbanden’, Maandblad voor het Personeel van het Staatsbedrijf der P.T.T., vinden wij het volgende grapje: ‘“Postbode, met veel moeite door sneeuw gebaggerd en aangekomen bij verafgelegen woning, wordt door dame ontvangen met de woorden: “Is U de postbode, die regelmatig deze route maakt?” Antwoord luidt bevestigend. “Dan bent U de man, die hier de bel heeft kapot getrokken!”’ Als de dame in kwestie nu weer eens met haar ongepaste opmerkingen zou komen, moet de postbode haar maar eens zeggen dat zij beginnen moet haar taal te leeren. ‘Regelmatig’ is geen woord in dit verband: de postbode maakt geregeld de route! | |
Strategie en tactiek- Dank zij de mededeelingen, die eenige lezers ons hebben gedaan, kunnen wij ons lid Dr. P.K. inlichten over het verschil in beteekenis van deze beide woorden. Strategie is de opzet in het groot van een militaire onderneming, de tactiek is het krijgsplan in onderdeelen, ja zelfs in details. De generale staf werkt de strategische vraagstukken uit; de tactiek wordt bepaald door alle bevelhebbers te velde van hoog tot laag, al naar den omvang van het doel. | |
[pagina 31]
| |
‘Amerikaansch’.Meer en meer leest men de laatste jaren over het ‘Amerikaansch’ als een taal. Kort geleden b.v. kreeg ik een Hollandsch boek in handen, op welks titelblad was aangegeven, dat het vertaald was uit het Amerikaansch. Waarschijnlijk heeft in dit geval de vertaling plaats gehad van een werk van de hand eens schrijvers, woonachtig in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, en (of) gepubliceerd door een eveneens aldaar gevestigden uitgever. Het zal echter voldoende bekend zijn, dat in die Staten, behoudens uitzonderingen die in casu van geen belang zijn, het Engelsch de landstaal is. Er mogen enkele afwijkingen bestaan, woorden die in de Unie gangbaar zijn, kunnen in Engeland onbekend of ongebruikelijk zijn en omgekeerd, het blijft Engelsch. Desnoods zou men kunnen spreken van Amerikaansch-Engelsch, maar daarbij zal men eer aan een ‘slang’ denken. In de overige landen die deel uitmaken van het werelddeel Amerika worden verschillende talen gebezigd, in Midden- en Zuid Amerika in hoofdzaak Spaansch. Zoo heeft het, geen zin te spreken van het Amerikaansch, want zoo'n taal bestaat niet. (K-k) | |
Stolten in zijn carrière gestuit.- Het was Vrijdag en het redactie-bureau kreeg zijn groote beurt: de brieven op hoopjes gelegd, de boeken op grootte gesorteerd (of op kleur van den band), de pijp in de onderste la, en wat er al zoo meer tot de kunstbewerking behoort. Het gesprek op vet te brengen, was gemakkelijk; de vorm ‘gestolten’ ging onopgemerkt voorbij, maar de infinitief op stolten te brengen gelukte niet. ‘Maar als je zegt gestolten, dan zeg je toch ook stolten.’ ‘Nee, want dan voel je dat je verkeerd bent.’ Verkeerd, zegt vox populi! Dat ‘voel’ je. | |
Persoonsbewijs- ‘Wij kennen een rijbewijs, een plaatsbewijs, dus dingen die recht geven op iets, op rijden, op zitten op een plaats. - Maar... 'n persoonsbewijs geeft toch geen recht op het hebben of verkrijgen van een persoon! Met gunstbewijs of eerbewijs is 't weer anders gesteld, maar dat is ook m.i. een ander bewijzen. (A.A.B.) Zouden wij het niet zoo kunnen opvatten dat zulk een stuk geldt als bewijs, dat degeen, die er zich (rechtens) van bedient, de persoon is voor wien hij zich uitgeeft? | |
Stokken- ‘De aanvoer van bakkersturf stokt.’ De stem van den bakker, als hij ons het verhaal doet van zijn ellende, kan stokken, maar als wij spreken van den aanvoer van des bakkers turf, dan drukken wij ons bij voorkeur anders uit. De aanvoer is onderbroken, ondervindt moeilijkheden, hapert enz. | |
Zorgelooze P.T.T.- Wij hadden een medelid een deel van het groote Woordenboek der Nederlandsche taal ter inzage gezonden, deel 16, Stri - Tiend, en den volgenden dag berichtte ons lid ons de goede ontvangst der zending; maar tot onzen schrik bemerkten wij dat de post alleen maar den band had bezorgd en den inhoud er blijkbaar had uitgesneden. Deze belangstelling in de schepping van Matthijs de Vries, hoe verheugend ook op zich zelf, ging ons te ver en wij hebben ons dan ook onmiddellijk met een klacht tot den directeur van ons postkantoor gewend. Deze heeft ons op de hoffelijkste wijze een onderzoek toegezegd en wij moeten nu maar het beste hopen. Intusschen is toch maar weer een werk van jaren - van J. Heinsius, 1856 kolommen druks - verloren gegaan! Moet al dat werk nu opnieuw gedaan worden? (Juist voor het ter perse gaan van dit nummer ontvangen wij een brief van het postkantoor: ‘Met betrekking tot de klacht, vervat in Uw neven aangehaald schrijven heb ik de eer U te berichten dat de daarin vermelde zending in goeden staat aan geadresseerde is afgeleverd geworden. Geadresseerde heeft dit tegenover onzen besteller erkend.’ - Dus niet de P.T.T.; maar wie dan wel?) | |
Bezit- Bezitten staat gelijk met: in eigendom hebben; in het bezit zijn van... wordt in denzelfden zin gebruikt. Ook in den zin van: eigendom zijn van...? Ja, in sommige gevallen wel. ‘Dit landgoed is in andere handen overgegaan; het is thans in het bezit van de familie X.’
Precies, zegt ons lid B. te G.; en daarom vind ik het een curieuze constructie te zeggen, zooals mijn krant onlangs deed: Oostenrijk bleef immers nog in het bezit van Venetië... Wie was nu de bezitter: Oostenrijk of Venetië? | |
Geaccidenteerd- ‘Krijgt wie geaccidenteerd zegt, het aan den stok met Onze Taal?’ - ‘Neen; waarom? Wat zou men anders moeten zeggen?’ - ‘Heuvelachtig.’ - Geaccidenteerd is niet altijd heuvelachtig; ook wel hobbelig. En een terreinplooi b.v. is geen ‘heuvel’... Wie heeft het woord gebruikt, die bang was het met ons aan den stok te krijgen? - Iemand van de spoor. - Van de spoor? Die krijgt het nooit met Onze Taal aan den stok! | |
Verrijden- ‘Overal in Noord-Holland zijn gisteren tochten verreden, waarvoor bijzonder veel belangstelling bestond.’ Men kan spreken van een prijs, een wisselbeker of een kampioenstitel, die verreden wordt, maar men kan geen wedstrijd verrijden, verspelen of verroeren. Te spreken van tochten, die verreden zijn, is m.i. slecht Nederlandsch, ja, zelfs fout! (J.H.A.K.) | |
[pagina 32]
| |
Informeeren- ‘Is het juist te zeggen: ik zou hierover gaarne door U geïnformeerd worden?’ Het is een oude uitdrukking, uit den tijd toen wij gaarne onze taal met Fransche woorden doorspekten. ‘Soo werden alle Hooftluyden... van de Binnenlands-vaerders... ende Arbeyders gelast, een yder van den innehoude deses te adverteren en informeren.’ Gr. Placaatboek 4, 226a. Voor informeeren zou men zonder schade voor de taal ‘inlichten’ kunnen zeggen. | |
Welkarton- Zeker, het was maar een grapje; in Helsinki spreekt men geen Nederlandsch. Wij zijn de schuldigen; wij hebben dit verkeerde woord gevormd. Het moet natuurlijk zijn gegolfd carton. Of ‘golfcarton’ aanvaardbaar zou zijn? Wij spreken van gegolfd ijzer, gegolfd zink, gegolfde dakpannen; golfijzer, golfzink, golfdakpan, het klinkt wat vreemd. | |
Vóór alles- ‘De taal is niet vóór alles logisch’. Ik dacht dat hd. vor allem = fr. avant tont in het Ndl. wordt weergegeven met: bovenal, in (op) de eerste plaats. Dit zijn inderdaad goede Nederlandsche uitdrukkingen, stellig niet minder dan: vóór alles. | |
Poetsvrouw- De krant vertelt ons van een ‘poetsvrouw’ en bedoelt blijkbaar een schoonmaakster. ‘Poetsvrouw’ als ‘Nederlandsch’ woord is even belachelijk als Schönmacherin zou zijn in het Duitsch. | |
Beporting- ‘Op een briefkaart, die ik ontving, staat vermeld: Beporting volgens beslissing der P.T.T. no. 17302. Is dit woord beporting goed Nederlandsch? Het lijkt mij een wan-gedrocht!’ (J.K.) | |
Bouwen- Een nieuw lid van het bouwersgilde doet zijn intrede: de stoelenbouwer, geboren in het Huis der Vrouw. Wij bouwen in ons goede land
maar al te graag naar vreemden trant.
Wij bouwen uit, wij bouwen af,
wij bouwen 't koren en 't kaf.
Wij bouwen onze taal een graf.
Wij bouwen straten en machines,
wij bouwen sporen en misschien 'es
gaan wij in al te goed vertrouwen
nog bergen naast violen bouwen.
Wij bouwen radio's bij millioenen,
wij bouwen steunen in de schoenen,
wij bouwen wegen en kanalen...
De drommel zal dat bouwen halen!
Dit gedichtje krijgt nu een verlengstuk: Wij bouwen stoelen, vroeg en spa,
Wij bauwen het elkaar maar na.
| |
Het vermiste boek- Het vermiste deel van het Woordenboek is terecht. Het was maar een misverstand; ons lid schreef wel dat hij den band had ontvangen, maar hij bedoelde het deel. Men beschouwe wat wij te dien aanzien zeiden als niet gezegd. Een storm in een glas water. Een lezer, die nu reeds geruimen tijd kennis neemt van hetgeen wij in ons blad schrijven, gaf onlangs uiting aan zijn gevoelens ten aanzien van de houding van velen van ons ten opzichte van de taal. ‘Het is mij opgevallen’ zoo zeide hij ‘dat zoo velen van U, noodra zij over de taal gaan spreken, iets sentimenteels in hun stem krijgen; onze Taal, onze Moedertaal, in wier “heiligdom” wij ons, eerbiedig, mogen begeven. Verwonderlijk; want wat is ten slotte de taal anders dan een instrument, een gereedschap, dat wij ons hebben gemaakt om met elkaar van gedachten te kunnen wisselen. Een gereedschap, zooals wij een hamer hebben gemaakt om spijkers in te slaan, een nijptang, om spijkers uit te trekken; een zaag, om hout te zagen. Natuurlijk houden wij dat gereedschap in orde; wij zetten de zaag in het vet, omdat hij anders zou roesten en met een roestige zaag kunnen wij niet werken. Maar daarom gaan wij die zaag toch niet met een hoofdletter schrijven. Al dat gesol met die “Moedertaal” is toch sentimentaliteit, niets dan een soort verweekelijking.’
Wat moeten wij hierop zeggen, zonder dien schijn van ‘verweekelijking’ op ons te laden. - Gij hebt jarenlang in Uw buurt een oud heertje zien rondscharrelen, een eenigszins zielige figuur; altijd datzelfde wat vale jasje, die broek die in die rare plooien neerhing op de ouderwetsche schoenen, de manier waarop hij, met zijn schuifelenden gang, altijd met dat kleine hondje, voorzichtigjes, wat bijziende blijkbaar, de straat overstak. Een zielig figuurtje. Als gij hem 's morgens als gij U naar Uw werk begaaft in den sigarenwinkel ontmoette en hij U, op Uw kort ‘U permitteert?’ - immers, gij had haast, Uw werk wachtte U - met een eenigszins verlegen glimlach den voorrang gaf dien gij opvorderdet.... Een zielig mannetje.
Tot gij op een dag, met een kennis oploopende, dezen met een meewarig woord Uw ‘vriendje’ aanwees en verwonderd opkeek, toen op het gelaat van Uw kennis een uitdrukking van groote verbazing verscheen. En gij leerdet dat dat ‘zielige figuurtje’ - zooals gij, in Uw onverstand, geredeneerd hadt - een van onze grootste geleerden was, een man naar wien men, tot ver over de grenzen, met eerbied en bewondering opzag. Wiens gedachten, als gij Uw gewichtig werk verrichtte of U vermaakte met Uw vrienden, verwijlden op de hoogste toppen van het menschelijk denken; en wiens glimlach, als hij U den voorrang verleende dien gij zoo zelfverzekerd opvorderdet, wel een anderen grond had dan verlegenheid. Hebt gij, sindsdien, niet de neiging gevoeld, als gij dezen man zaagt aankomen, bescheidelijk ter zijde te gaan en, eerbiedig groetende, hem zijn weg te laten vervolgen? Sentimentaliteit...? Of schuldbesef? |
|