[Nummer 4]
‘Benutten’ en ‘uitnutten’.
Een lezer vraagt ons hem voor te lichten ten aanzien van deze woorden. ‘Ik gebruik’, schrijft hij, ‘in mijne wetenschappelijke en meer practisch georiënteerde publicaties (op landbouwkundig gebied - Red.) de termen benutten, uitnutten en uitbuiten (eventueel ook uitboeren), waarin ik een climax voel en waarvan ik het tweede in dien geest pleeg te gebruiken...; uitnutten gaat voor mij verder dan benutten.’
Het is een belangrijke vraag die onze lezer aan de orde stelt; herhaaldelijk zien wij benutten gebezigd waar gebruiken het juiste woord zou zijn geweest. ‘Benutten’ is veel beperkter dan ‘gebruiken’; dit laatste omvat wel mede benutten, maar niet omgekeerd. Benutten gebruikt men van dingen, die slechts in een bepaald verband, zijdelings of toevallig kunnen dienen of meehelpen ter bereiking van een doel. Niet waar men de algemeene, gewone middelen of werktuigen noemt: gebruik je hersens, verstand, oogen, handen, vingers; gebruik toch een hamer, de tang, enz. Niet: ‘benut’ je verstand, je oogen...
Wij vermoeden dat onze lezer bedoelt te spreken van verschillend gebruik (en misbruik) van den bodem in den landbouw. In dat geval achten wij ‘benutten’ ook geheel onjuist; dan moet het zijn gebruiken (goed, op de juiste wijze gebruiken). Daartegenover staan: misbruiken, opgebruiken, exploiteeren, uitzuigen, uitknijpen, soms: uitputten; misschien ook berooven (verarmoeden). Verder: uitmergelen, een zeer goed woord!
En nu ‘uitnutten’ naast ‘benutten’. Er zit iets verleidelijks in, deze twee woorden te gebruiken die beide ‘nutten’ bevatten, maar wij moeten met zulke paar-vorming ook weer voorzichtig zijn: ze zijn niet noodig en men verarmoedigt licht de taal er mee. Wij zeggen in en uit-loopen, op en neergaan, maar waartoe zouden wij ‘komen en gaan’ vervangen door ‘komen en wegkomen’ (vgl.: maak dat je weg komt)? of ‘toegaan (vgl. toegang) en weggaan’?
Uitnutten is geen Nederlandsch, ook niet in de beteekenis, die onze correspondent er nu nieuw en speciaal aan geven wil. En waarlijk geheel overbodig. In ongunstigen zin kunnen wij, overdrachtelijk, spreken van: uitzuigen, leeghalen, enz. Bedoelt onze correspondent met ‘uitnutten’: ten volle, of volledig gebruik maken van, of gebruiken, het volle profijt trekken (zonder ongunstigen, veeleer in gunstigen, prijzenden zin), dan zagen wij hem veel liever een reeks vormen: gebruiken - volbruiken - misbruiken. Men behoeft tegen dit ‘volbruiken’ niet op te zien; men vergelijke: voltooien, voltrekken, volmaken, volvoeren, volharden, enz.
Dus hier: noch benutten, noch uitnutten. ‘Uitnutten’ verbannen wij geheel, onherroepelijk, en ‘benutten’ bezigen wij niet waar wij spreken van den bodem; wij gebruiken dien bodem, zooals wij onze hersens, onze handen gebruiken. Wij kunnen den grond goed gebruiken, ten volle gebruiken, zoo dat wij er het volle profijt van trekken, - wij kunnen den grond ook misbruiken, op onoordeelkundige wijze gebruiken, zoo dat de waarde er van vermindert; uitmergelen.