Geen ‘strijd’!
Ons werk verheugt zich in de belangstelling van velen; er komen telkens nieuwe leden en lezers bij en dus is het begrijpelijk dat ons thans wel eens vragen gesteld worden, die voor de oude bekenden geen ‘vragen’ meer zijn.
‘Hoe staat Onze Taal tegenover den spellingsstrijd’? - ‘Strijd’? Wij van Onze Taal kennen geen strijd; wij kennen alleen maar vriendschap. - De spellingskwestie, dan. - Een spellings‘kwestie’ kennen wij ook niet; daar hebben wij nooit van gehoord. Wij hebben wel eens meenen op te merken dat sommige leden van onzen Raad van Deskundigen, van ons Bestuur, van ons Genootschap, sommige woorden anders schrijven dan andere dat gewoon zijn, maar wij hebben er nooit veel aandacht aan geschonken; het gaat Onze Taal niets aan, Onze Taal staat er buiten. Er was een mijnheer onlangs bij ons, die zei dat hij geen verse vis lustte, en toen zei een andere mijnheer dat als hij versche visch zag, hij zich afkeerde ‘om dat rare ding dat het dier aan zijn staart had hangen’. Er is weinig verse vis, versche visch, dus de zaak leek ons van niet veel belang.
Laat men ons met rust laten met al wat zweemt naar strijd; wij zoeken slechts wat vereenigt. Een lid bezigde onlangs in een brief de uitdrukking: het sexuele-N-complex; origineel was het niet, maar origineel of navolging, laat men het niet doen. Het was niet kwaad bedoeld, dat weten wij wel, maar het hindert ons. Het woord ‘complex’ roept bij ons de gedachte op aan een geestelijke afwijking; ‘sexueel’ in dit verband wil ons onder de suggestie brengen van iets onbehoorlijks, iets gewaagds, hinderlijks. Laat men dat niet doen, want het dient tot niets.
Professor Verdenius zei onlangs dat wie ‘bijdehande’ schrijft, handelt onder ‘spellingsdwang’. Wij laten nu even daar, of dit in zijn algemeenheid wel geheel juist is en of niet bij velen van ons het etymologie-besef nog levend is. Wij kennen het Engelsche woord ‘bold’; wij herinneren ons dat ons lid Boudewijnse placht te zeggen dat hij ‘van nature’ - nomen est omen! - een kloek man was, en dus is het niet anders dan natuurlijk dat wij boude met een d schrijven; en bijdehande ook. Bij de hand, bij de pinken.
Maar dat dwang. Wij handelen daarbij waarlijk niet onder dwang; als men ons zou dwingen een woord op een bepaalde manier te schrijven, zouden wij de neiging gevoelen het nu juist anders te doen.... Even komt bij ons de onderstelling op of het misschien juist dit is, dat men met dit ‘dwang’ beoogt. Maar neen, aan die gedachte mogen wij geen voet geven. Wij moeten aannemen dat men behoorlijk ruimte laat voor de opvatting van anderen, dat er van de spelling (dat is dus het geschreven woord) een heilzame invloed uitgaat tot handhaving van beschaafde, welverzorgde taal.
Dit eerbiedigen van elkaars meening spreekt van zelf; en daarom mogen wij spreken van spellings-steun, -hulp of -nut, of hoe men het ook gevoelt of wil uitdrukken, maar wij vermijden het aan strijd herinnerende ‘dwang’.
‘Alle Menschen werden Brüder’ moge dan soms naar een al te ver verschiet schijnen terug te wijken, voor ons, van Onze Taal, geldt het: Geen strijd!