Het gestolte(n) vet.
Lezers die in deze tijd van vetschaarste zich mochten aangetrokken voelen door dit opschrift, meen ik reeds aanstonds te moeten waarschuwen: het gaat niet zo zeer over vet, als wel over het bijv. naamw. gestolte(n). Een adjectief dat de vorm van een volt. deelwoord vertoont en dus, althans in geschreven taal, wel een n moet hebben; een sterk voltooid deelwoord blijkens de wending: het vet is gestolte(n). Bij welk werkwoord? Bij stolten? Het Ndl. Wdb. geeft inderdaad een betrekkelijk jong werkw. stolten, dat dan als verleden tijd heeft stoltte. En daarbij een sterk deelwoord? De zaak lijkt enigszins verdacht.
Van ouds (in Middeleeuwse taal reeds) is er een werkwoord stollen (zwak); dus: stollen, stolde, gestold. Daarbij behoren afleidingen en samenstellingen: stolling, stolsel, stolpunt (tegenover smeltpunt), alle zonder t. Ook andere Germaanse dialecten kennen dit werkwoord of verwante werkwoorden. Evenals bij weghollen hoort de weggeholde jongen, is bij stollen regelmatig: het gestolde bloed, het gestolde vet.
Hoe dan gestolten te verklaren? De dienstmaagd in de keuken zal ons de opheldering geven. Wanneer zij gesmolten vet in de kou laat staan, dan stolt het, het wordt gestold vet. Smelten en stollen horen samen in het keukenbedrijf, en de woorden smelten en stollen horen samen in onze woordenschat. Zij zijn verbonden door de associatieband der tegenstelling, op dezelfde wijze als arm en rijk, goed en kwaad, leven en sterven, jongens en meisjes, stad en (platte-)land enz. enz. Groepsgewijze rangschikt zich onze woordenschat in ons taalbewustzijn. Het ene doet het andere te voorschijn springen, suggereert het andere. Men zou er een spelletje van kunnen maken: Aan welk woord denk jij het eerst bij winter - zomer, of sneeuw en ijs? bij hemel - aarde, of blauw, zon? bij trem - trein, passagiers, rails? Ik geef deze enkele voorbeelden om te laten zien, dat de associatieband der tegenstelling slechts één van de vele is. Er zijn tal van rapporten: een woord kan langs verschillende draden, gedachten- of associatiedraden met tal van andere verbonden zijn. Nog anders gezegd: tal van belletjes kunnen mee gaan rinkelen, als men op één bepaald knopje drukt. Dit is een volmaakt automatisch proces.
Het ligt voor de hand dat bij gesmolten (vet) wel in de eerste plaats meerinkelt gestold. Dit laatste deelwoord heeft begripscontact met gesmolten - en ook énige vormovereenkomst. Maar, die kan veel groter worden. Welnu, die ìs door de nauwe band tussen deze twee woorden groter geworden; anders gezegd: gestold werd gestolten onder invloed van, naar analogie van gesmolten.
Maar één analogie dwingt in een bepaalde vormgroep dikwijls tot verdere veranderingen en verschuivingen. Ce n'est que le premier pas qui coûte. Bij gestolte (naar gesmolte) met zijn t verdraagt zich niet een infinitief zonder t. Uit gestolte(n) ontstaat, ook al weer langs analogische weg, een onbepaalde wijs stolten. Daarbij kan de 3e persoon: het vet stolt, met t, bevorderend hebben gewerkt. Toen dus gestolten was opgekomen door invloed van gesmolten, ontstond een onbepaalde wijs stolten (naar smelten): gestolten is primair, stolten secundair. Er zijn dialecten waar de vormovereenkomst met smelten nog verder is gegaan, waar men zegt: stelten.
Schrijft men reeds stolten? Er zijn al vbb. opgetekend uit 18e-eeuwse literatuur, uit het werk van Hollandse schrijvers. In Holland schijnen deze analogische bijvormen veel succes te hebben gehad. (Over andere dialecten heb ik niet voldoende gegevens). Maar Nederlanders uit andere provinciën kunnen daar wat vreemd tegenover staan. In Friesland kent men het werkwoord stollen niet en ik, als geboren Fries, heb dit woord (en vele andere) uit geschreven taal in de eerste plaats moeten leren. Bij mij overheerst stollen - gestold dus zò zeer, nu nog, na veertigjarig verblijf in Holland, dat gestolte en stolten voor mij volstrekt-dialectische vormen zijn, die ik niet zeg en niet schrijf. Velen met mij zullen dat niet doen. Maar - gestolte (in de keukensfeer misschien geboren) heeft zijn succesvolle carrière nog niet afgesloten.
Slaat men het Ndl. Wdb. op, dan vindt men het goede oude stollen met een uitvoerig voorbeeldenmateriaal, tot onze tijd toe. En men vindt stolten: ‘jongere vorm naast stollen, waarschijnlijk onder invloed van de derde persoon praes. ind. stolt en van het verleden deelwoord gestold.’ - De lezer heeft gezien dat ik van een andere