| |
Van onze leden.
‘Onlogische wendingen’.
Het artikel ‘Onlogische wendingen in de Taal’ van Prof. Verdenius, in onze Januari-aflevering, heeft inderdaad de belangstelling getrokken van de lezers van Onze Taal. Het heeft zelfs eenige pennen in beweging gebracht.
Wij weten het (gij hebt het ons dikwijls genoeg voorgehouden) - zoo schrijft men - dat de taal niet vóór alles logisch is, dat bij het beoordeelen van taaluiting de logica niet als éénige maatstaf mag worden aangelegd - maar waarom moet nu ‘affect’ ten aanzien van ‘verstand’ prevaleeren? Beide, gemoed en verstand, zijn ons menschen geschonken en zij mogen beide werkzaam zijn, het gemoed verzachtend, waar het verstand te ‘onverbiddelijk’ zou werken. Beide mogen hun functie vervullen; máár - zou ons een van beide ontvallen, zouden wij voor de keus gesteld worden het affect te laten heerschen, zonder éénige controle van het koele verstand.... òfwel het verstand te laten oordeelen, niet verzacht door het bewogen gemoed, ik geloof dat ik dan, van twee kwaden het minste kiezende, het logische verstand niet zou prijs geven.
*
In het artikel... wordt gesproken van Charivarius, als behoorende tot hen die zich, steeds nog, op louter en onverbiddelijk-logisch standpunt plaatsen. Is dit nu wel geheel juist? Charivarius' stijl maakt op mij steeds den indruk sterk bewogen (‘affectief’) te zijn; ik gevoel er een heftige emotie in, die rechtstreeks tot het hart van den lezer gaat, méér, dan ooit een ‘onverbiddelijklogische’ criticus zou kunnen bereiken. Wie hem leest voelt zich ‘geprikkeld’, - tot nadenken, tot onderzoek, tot... tegenspraak soms; en is dat niet precies wat hij beoogt?
*
Is er misschien een andere uitleg mogelijk van dat citaat van Vondel? ‘Wat dwaelt, of nimmer dwaelt’; zou het niet kunnen zijn dat Vondel met dezen regel samenvat wat - dwalend of niet dwalend - in elk geval dwalen kàn, en dat hij dit stelt tegenover de kosmische ordening, die dit niet kan? Dat zou dan een volkomen ‘logische’ gedachtengang zijn.
| |
| |
En het woord van Aeneas' moeder: Wie ghy zijt of niet... zou dat niet kunnen worden opgevat als: wie = wat voor mensch (gij dan ook zijn moogt): zoo voorname balling uit Troje, en zelfs van goddelijke afkomst, zooals gij daar medegedeeld hebt, of ook niet... Het zou, alweer, zeer logisch klinken in dezen samenhang. Zooals Vondel elders zegt: gij zijt dan zulk een slag Van volk als 't wezen wil...
*
Dat zeg ik nooit ‘overal en nergens’, als ik aan vaste adressen ben geweest om naar een patroontje te zoeken. ‘Overal en nergens’ zeg ik als ik zóómaar, zonder een bepaald doel, wat rondgezworven heb. ‘Waar ben je toch geweest, al dien tijd?’ - ‘Och, overal en nergens; ik ben de grachten langs gefietst, en de Amstel een eind op, en langs een soort wandelweg; en een markt heb ik ook nog gezien’. ‘Overal en nergens’: zoowat overal geweest, maar nergens iets van belang gedaan.
*
Zijn ‘te pas en te onpas’ en ‘rijp en groen’ wel geschikte voorbeelden van ‘onlogische’ uitdrukking? Het schijnen mij vaste spreekwoordelijke uitdrukkingen toe en die breiden zich licht verder uit dan het oorspronkelijke gebied reikte.
- Een lezer wenscht de volgende drie punten naar voren te brengen.
1e. Ik lees van ‘vragen, die ons ontrusten’; dat woord ken ik niet, wel ‘verontrusten’.
2e. Menigmaal lees ik de uitdrukking ‘in allen gevalle’. Hiervoor zou ik schrijven ‘in alle gevallen’. Is het soms beide goed en heeft het een verschillende beteekenis? Maar wat is dan het onderscheid?
3e. Men leest zoo dikwijls, b.v. in het verslag van een redevoering, ‘Verder deed de Burgemeester opmerken, dat in de laatste jaren vele verbeteringen in zijn Gemeente tot stand zijn gekomen.’ Daar stoor ik mij telkens aan, want hij merkte het zelf op en liet dat niet door een ander doen? Wat is hierover Uw oordeel?
ad 1o) Wb. d. Ned. Taal: ontrusten, bedr. en wederk. zw. ww. Thans door het afgeleide ww. ‘verontrusten’ nagenoeg geheel verdrongen. ‘Vrolijcke vogeltgens, die... Met wtgelaten sang het stille woudt ontrust’ (Hooft). ‘Om de kraamvrouw door geen onbesuisd geweld aan de Deur te ontrusten’ (Berkhey). ‘Het oog... kan menig hert ontrusten’ (Cats). ‘Het lot van een' vriend ontrust mij’ (Bosboom-Toussaint). ‘Waartoe me ontrust? een droom is ijdelheid’ (Bilderdijk).
ad 2o) ‘in allen gevalle’ of ‘in alle geval’; fr. en tout cas, hd. in allem, in jedem fall, auf allen fall, allenfalls, jedenfalls; - wat er ook moge gebeuren, wat men ook gelieve te doen, hoe men ook over de zaak moge denken.
ad 3o) Opmerken heeft twee beteekenissen. Een opmerking maken, de aandacht vestigen op, mededeelen, als zijn meening, waarneming enz. kenbaar maken. ‘De arbeiders (meenden) te mogen opmerken, dat.... zij vooral de gevolgen.... ondervonden’. En: iemand iets doen ‘opmerken’, zijn aandacht vestigen op. fr. faire remarquer. ‘Ik zeg dit, om U te doen opmerken dat...’
| |
Fraai Nederlandsch
- ‘Is men weer aan het droomen?’ (beteekent: droom je weer?); ‘men heeft gelezen’ (ik heb gelezen); ‘men had dat zoo zelden gezien’ (hij had dat zoo zelden gezien); ‘men moet hier weg’ (ik moet hier weg). Waar moet het toch heen met onze taal, vraagt het lid dat ons dit fraais inzendt, als men ons dit als goed Nederlandsch gaat voorzetten? In hetzelfde boek lees ik: de armoewijken van de afzijdsche stad; ik zou dit geen taalverrijking willen noemen. Wat dunkt U van ‘opgemelde vacatures’, van ‘gezandstraald’ of ‘zandgeblazen’ staal? en van ‘modelgekeurde’ meet- en weegwerktuigen. Weet U niet wat dat beteekent? Het zijn werktuigen, vervaardigd naar een goedgekeurd model. Weet U wat de ‘belading’ van een balans beteekent? Ook al niet? De belasting van het weegwerktuig!
| |
*Boud
- ‘Het is een feit dat in het Westen van ons land in de volkstaal dergelijke overgangen (boud - gesproken bout, verbogen boute) herhaaldelijk voorkomen: maand, naad, - maante, naate e.d.’
| |
Gallicismen.
Wij hebben in deze kolommen al meer dan eens ons standpunt uiteengezet ten aanzien van woorden van Fransche afkomst, woorden die stellig in vele gevallen niet tot voordeel van onze taal strekken, maar die wij toch niet als een groot gevaar voor de taal beschouwen, omdat zij zoo duidelijk het stempel van hun vreemdelingschap dragen. Wie zich aan gallicismen te buiten gaat, doet dat welbewust en niets behoeft hem te beletten, indien hij dat wil, daarvan terug te keeren. Hij zal daarbij weinig voorlichting behoeven en wanneer al, zal hij in het werkje ‘Taalzuivering’, uitgave No. 17 van het A.N.V., vinden wat hij zoekt.
Maar wanneer het ons zou blijken dat onze leden van oordeel zijn dat het nut kan hebben in Onze Taal aandacht te wijden aan deze gallicismen, dan staan onze kolommen stellig voor hen open. Men noeme ons slechts eenige der woorden van Fransche afkomst waarop men de aandacht wil vestigen, bij voorkeur woorden, welke in de dagelijksche spreektaal veelvuldig voorkomen en die, zonder dat daarmede aan het uitgedrukte begrip wordt tekort gedaan, door goed-Nederlandsche uitdrukkingen kunnen worden vervangen.
| |
| |
| |
Tauto-logica
- Men weet welke redekunstige figuur aangeduid wordt met tautologie? het herhalen van een reeds uitgedrukt begrip door middel van een synoniem. Een volkomen gerechtvaardigde stijlfiguur om een versterking van de begripsuitdrukking te verkrijgen, maar ook hier dreigt het gevaar van overdrijving en daartegen dient gewaarschuwd te worden.
Zoo hadden wij eens een vriend die eenvoudig dol was op tautologische uitdrukkingen. Als hij zijn vreugde wilde uiten was het steevast: Met blijdschap, vreugde en verheuging meld ik U...; was hij bedroefd dan kon het enkele woord de uiting van zijn zoo hevig gevoel niet bergen: Met een treurige neerslachtigheid, een sombere bedrukking, bedroefd en verdrietig schrijf ik U.... Wij hadden al zoo vaak gezegd: kerel schei toch uit met dien bombast; waar dient dat toe. Als je het begrip door een welgekozen woord volledig hebt uitgedrukt, laat het dan genoeg zijn en sleep er niet nogeens een heel stel andere woorden bij. - Maar veel hielp het niet: het gebrek was blijkbaar ingeboren.
Tot eens op een dag onze vriend een rapport moest uitbrengen. ‘De vennootschap heeft tot directeuren de gebroeders A. en O., terwijl de vader van een van beiden President-Commissaris is.’ Wat dat moest beteekenen, vroegen wij hem; de vader van den eenen broer was toch zeker ook de vader van den anderen! Waarop onze vriend dood-ernstig verklaarde: Zeker, maar als ik het begrip door dien eenen broer reeds volledig heb uitgedrukt, waarom zou ik er dan dien anderen broeder nog bijsleepen!
Sindsdien strijden wij niet meer tegen tautologieën.
| |
Aanhalingen
- Charivarius weet ons te vertellen van heel wat aanhalingen die wij te onpas gebruiken of waarbij wij afwijken van het origineel. Wij voegen er nog eenige bij.
Wat zeggen wij: .... Tode betrübt; zum, nietwaar? Zum Tode... Ja, maar dat is fout, want in het Duitsch is het: Zu Tode betrübt.
Der Mohr hat seine...... Schuldigkeit getan, natuurlijk; dat is zoo vast als een huis. Ja, maar in het origineel luidt het: seine Arbeit. De Moor moest namelijk een karwijtje opknappen en toen hij dat netjes had gedaan, kon hij ‘weg wezen’. Schuldigkeit is heel wat anders, iets van hoogere orde: ‘wie es unsere verdammte Pflicht und Schuldigkeit ist.’
Opmerkelijk is het dat Duden hier ook spreekt van ‘Schuldigkeit’; wij zijn dus in elk geval in goed gezelschap.
‘Last not least’; een vaste uitdrukking, die wij om den haverklap gebruiken; .... èn, last not least,.... Wij, dat zijn wij, Nederlanders; als een Engelschman de uitdrukking gebruikt, hoort men hem altijd zeggen: last but not least.
| |
Afgedacht van
- In de Nederlandsche vertaling van het boek ‘Van Socrates tot Bergson’ van W. Durant lees ik op blz. 436 dat Nietzsche afgedacht misschien van één afwijking, vroom bleef, enz. Dit ‘afgedacht’ klinkt mij vreemd in de ooren; ik zou zeggen: afgezien.
| |
Beschouwelijkheid
- Op blz. 440 lees ik dat Apollo o.a. de god is van de intellectueele beschouwelijkheid. Is dat wel goed Nederlandsch?
| |
Wijdsch
- En op blz. 442 heeft de vertaalster het over de Duitsche muziek... in haar wijdsche zonnebaan. Ik zou hier zeggen: weidsche.
Wat betreft ‘afgedacht’ en ‘beschouwelijkheid’, wij zouden deze woorden niet gaarne verwerpen. Als wij spreken van afzien van, mogen wij geen aanmerking maken op afdenken van. Ontleend aan het Duitsch misschien, maar dat alleen maakt het niet on-Nederlandsch.
En ‘beschouwelijkheid’? Ook denkelijk van hd. Beschaulichkeit = bespiegeling, contemplatie. Vroeger kenden wij beschauwenisse in deze beteekenis.
Dat de vertaalster met haar ‘wijdsche’ zonnebaan de grens van het geoorloofde heeft overschreden, lijkt ons niet aan redelijken twijfel onderhevig; het moet stellig weidsch zijn. Het stamwoord is wei, weide, van oudsher met de bett.: voer, weide, het voedsel-zoeken, jacht, vangst. Bij Kil. ‘venaticus, venatorius’; in de bet. wsch. beïnvloed door mnl. ‘weidelic’ = groot, flink, voornaam, voortreffelijk, (bij Kil. ook ‘habilus, aptus’) en door ons wijd. (Fr.-v. W.) Aan de associatie met ‘wijd’ zal de (veel voorkomende, maar foutieve) spelling met ij zijn toe te schrijven.
| |
Autobaanvast
- In onze aflevering van December bespraken wij het woord ‘autobaanvast’, een vertaling van hd. ‘autobahnfest’; wij betoogden dat wij in deze samenstelling het eerste lid - auto - best konden missen, omdat er maar weinig kans was dat wij, over een auto sprekende, op de gedachte zouden komen dat hij vast op de ijsbaan of op de tennisbaan zou liggen. ‘Baanvast’ is ruim voldoende.
Een belangstellende lezer nu, maakt ons opmerkzaam dat met ‘autobahnfest’ niet bedoeld wordt: vast op de autobaan liggende, maar: beantwoordende aan de bijzondere eischen welke de hooge snelheden, ontwikkeld op de autobaan, aan het mechanisme stelt.
Dit stelt de vertaling autobaanvast in nog slechter licht. Immers, wat heeft Matthijs de Vries gezegd? Ontleen geen woord aan een vreemde taal, wanneer dat woord in onze taal reeds met een andere beteekenis in gebruik is. ‘Vast’, in verbinding met ‘weg’ of ‘baan’, gezegd van
| |
| |
een auto, heeft in onze taal de beteekenis, die wij er aan hechtten. Hd. fest, in de beteekenis die het nu blijkt te hebben in ‘autobahnfest’, mag hier dus niet met ‘vast’ worden weergegeven; men kieze daarvoor een ander woord. Baanbestendig, of beter nog: baanbestandig, of nog beter baanhard; maar niet baanvast!
| |
Kogellager
- Reeds in 1667 had H. Stevin (zoon van den beroemden vader) een Ndl. woord tot zijn beschikking voor het begrip rollager, zooals dit later voor de zgn. patentblokken in het scheepstuig werd toegepast. Hij duidde dit aan als (schrik niet!) seulkring, en die voor rechtlijnige beweging seulberry! Hij gebruikte tal van woorden die niet hebben gepakt. Zoo voor: verticaal hangrichting, voor resulteerend aangrijpingspunt geweldigheytsmidpunt! en voor het onvindbare perpetuum mobile eeuwigroersel.
| |
Samenstellingen
- Uit de 17e eeuw is - of was - het woord grootschip niet bekend. Zeer bekend is uit dien tijd de samenstelling: capitaelschip, ook in het Engelsch. Wèl: grootzeil, grootmarszeil, enz. en zelfs het groot stag, echter: groote schoot zeer bepaald, en niet grootschoot. Dit laatste woord is een nieuwmodische aanstellerigheid uit de watersport.
| |
‘Ober’
- Kan deze in nederlandschen mond lichtelijk lachwekkende roep niet weer uit onze nederlandsche samenleving verdwijnen? en worden vervangen door: aannemen! of, tijd en plaats dienende, door tikje tegen glas of stil aandachtsein? Of als dit een te plotselinge overgang is, door het reeds belegen: kelner!?
| |
Besteding(s)klaar
- Is besteding dus tegenwoordig synoniem met: aanbesteding? (Zeker, en vroeger ook wel. ‘Men (sal)... op oorden daer die meeste passagie is, biljetten affigeren van den tijdt, plaetse ende wercken die besteet sullen worden, ende sal dien agtervolgende die bestedinghe in 't openbaer geschieden...’ - Groot Placaatboek 2,346 - ao 1599).
| |
Vaktermen
- Tja, hoe ontstaan die. Denk aan de artillerie-voorschriften der marine (nog?) over: Het vullen en ontledigen van Granaten.
(v. N.)
| |
De man, welke....
- ‘Ik heb getwijfeld aangaande dezen vorm en U hebt mijn opmerking in de vorige aflevering ook opgenomen, maar ik vrees nu dat ik voorbarig ben geweest. Dat gebeurt meer, als men zich een oordeel aanmatigt over dingen, waarvan men geen studie heeft gemaakt. Van Dale schrijft: “De man, welken gij gezien hebt, is hier”; en in den Bijbel vind ik een menigte voorbeelden van dit gebruik. Ik zal dus mijn oordeel moeten herzien.’
Ons lid behoeft zijn oordeel niet te herzien; zijn opmerking had een goeden grond. Het is wel niet fout, als men schrijft: de man, welke... - maar ons lid heeft ook niet beweerd dat het ‘fout’ was; hij heeft alleen maar de aandacht gevestigd op dezen vorm. En dat terecht; want ‘de man, die...’ is verre te verkiezen. Welke als relatief pronomen is bij ons altijd een boekenvorm gebleven en nu is het bepaald verouderd. Dat het in den Statenbijbel zoo vaak voorkomt kan hiertegen niet worden aangevoerd: de taal van den Statenbijbel kan geen norm zijn voor ons tegenwoordig taalgebruik. Een enkele maal zullen we welke in eenigszins verheven taal wel graag eens gebruiken, nl. wanneer die als antecedent er voor staat. Bijv.: ‘Zijn ideeën over vrijheid en verdraagzaamheid waren langzamerhand sterk afgeweken van die welke zijn ouders hem hadden bijgebracht’. Het dient dan om de opvolging ‘die, die...’ te vermijden. Maar in de spreektaal zal men zich stellig op een andere manier redden, want ook dit klinkt stijf; het is geen natuurlijke taal.
| |
Welkarton
- Het raadsel is opgelost: een van onze lezers zendt ons een monster van het artikel; het is doodgewoon gegolfd carton. Hoe men er toe was gekomen dat wel-karton te doopen, was ons aanvankelijk ook duister, maar daar is ook al weer een licht over opgegaan. Er waren daar twee compagnons, in Helsinki; een van hen had een nieuw procédé gevonden om carton te maken, erg goedkoop. Vol trots toonde hij zijn nieuwe product aan zijn associé: Kijk eens, ons nieuwe product! - waarop deze: maar dat is toch geen carton! - Géén carton? Ben-je nu heelemaal niet goed. 't Is wèl carton. - En sindsdien heet het ‘spul’ welcarton!
| |
Als of dan?
- Ik lees in mijn krant, in de rubriek Charivaria: ‘Republieken hebben die evenzeer of nog meer van noode als monarchieën’. Charivarius plaatst er een vraagteeken boven; hij weet het raadsel dus niet op te lossen. Weet U het?
Wie zegt dat Charivarius het niet weet? Als de meester op school een leerling vraagt: hoe schrijf je boud, met een t of een d? - geeft die meester zichzelf dan een testimonium paupertatis? Ons dunkt dat het met dat ‘niet weten’ van Charivarius zoo'n vaart niet loopt; hij doet alleen soms maar als-of.
Hoe wij de moeilijkheid zouden oplossen? ‘Meer’ staat hier dichter bij het voegwoord dan ‘even’ en dus zouden wij hier het voegwoord gebruiken dat bij ‘meer’ hoort; dus dan. Maar wij zouden nooit zoo'n zinsconstructie gebruiken; wij gingen de moeilijkheid liever uit den weg. Als wij zeggen: Republieken hebben die evenzeer van noode als monarchieën; en meer nog! - dan is er geen vuiltje aan de lucht.
| |
| |
| |
Beursjargon
- Beurs-jargon is verschrikkelijk. Nu spreek ik nog niet eens van ‘shares’ die ‘bestens’ worden ‘afgestooten’ en bij welker aflevering soms stukken moeten worden ‘voorgelegd’.
Doch ook de beurs-overzichten wemelen van nonsens. Hierbij een knipsel uit de krant, waarin gij vindt: de provincie trad eerder als kooper op. In andere bladen las ik: de beurs was ‘eerder’ iets vaster, suiker bleef ‘eerder’ iets lager.
Zouden wij niet eens een campagne beginnen tegen dat ‘eerder’, dat eerder een geheel overbodig en dwaas woord is in deze zinnen?
Wij zijn het geheel eens met dit lid ten aanzien van de barbaarsche taal der beursberichten; wij zouden echter ten aanzien van ‘eerder’ een verdedigend woord willen spreken. ‘Eerder’ wordt dikwijls gebruikt in den zin van eng. ‘rather’; een woord, dat den Engelschman in den mond bestorven ligt. Rather in: rather cold, ons vrij, nogal; als sterke bevestiging, te vergelijken met ons: en òf; rather in: I had rather not go, ons ‘liever’; soms echter dient rather om twee mogelijkheden te vergelijken en dan vertalen wij het met eerder. ‘Onseeker van gemoedt, of ik die een oorlog der Nederlanden en Spanjaarden, of eerder van geheel Europa te noemen hebbe’ (v. Heemskerk). ‘De vermetelheid is eerder onverstand dan moed’ (Conscience). ‘Bedachtzaamheid eerder dan impulsiviteit is de grondslag van de Nederlandse geest,...’. Hd. vielmehr, fr. plutôt. Wij drukken het begrip ook wel uit met veeleer. Eerder is een der tallooze vormen voor de modaliteit der aarzelende mededeeling.
| |
IJ en Y, ij en y
- Weinige bijdragen heb ik met zooveel instemming gelezen als indertijd (9de jaarg. No. 7) het artikel van Frits Lugt. In vroeger eeuwen gebruikte de drukker veelal de i wanneer wij thans een j, de y wanneer wij thans een j zouden schrijven (balkies voor balkjes en huys voor huis), hoewel er geen vaste regel gevolgd werd. Nu wij meenden voor goed een alphabet te hebben aanvaard, komt men van verschillende kanten roet in het eten werpen; evenwel slordige typisten gebruiken de y van hun (haar) schrijfmachines in plaats van de ij en personen wier eigennamen van oudsher met y geschreven werden (b.v. die uitgaande op huys) gaan zoo waarlijk met ij spellen. En ten slotte tast men de Sp. j (jota) aan, een medeklinker welke als onze ch uitgesproken wordt. De gemalin van Napoleon III heette van zich zelf Eug. de Montijo y Guzmán; neen, zegt een geleerde in een onzer groote dagbladen, die de Keizerin herdenkt, Montyo. Dat wordt nu toch al te bar, want nu gaat de uitspraak er aan! Dat de Spanjaarden vroeger voor een j een x schreven (of wat er voor aangezien werd) heeft ons de uitspraak Mexico (Mejico in modern Sp.) bezorgd, maar verder mag toch niet gegaan worden.
M-n
| |
Begeesterd
- ‘Natuurlijk denkt de heer Koster er evenzoo over, want anders had hij in zijn boek niet zoo begeesterd en uitvoerig kunnen vertellen van wat hem....’. Voor ‘begeesterd’ leze men: geestdriftig.
| |
Uitzicht
- Is ‘uitzicht’ goed Nederlandsch, of is het een woord waar wij voorzichtig mee moeten zijn? - Uitzicht is onberispelijk Nederlandsch, evengoed als doorzicht, inzicht en toezicht. Er valt niets op te zeggen.
| |
Een voorbeeld
- ‘En wat vooral niet te onderschatten valt is haar woordkunst, die welgebouwde zinnen in goed Nederlandsch en mooi van klank. Want het is nooit te vroeg om in het kinderoor de schoonheid van de al te vaak verhaspelde moedertaal zuiver te doen klinken.’ (Over een boek van Henriëtte van Eyk).
| |
Een puzzle. Cherchez la femme!
- De fotopagina van een onzer groote bladen. ‘Een wintersch tafereel bij uitnemendheid. Het snijden van riet langs de oevers. De vorst baant hier den weg voor de oogsters, over het ijs kunnen zij haar werkterrein gemakkelijk bereiken.’
De foto toont louter mannen!
| |
Is Charivarius een Chinees?
‘Dat gedichtje van Charivarius is gewoon Chineesch voor me. Hoe ter wereld moet dat gelezen worden; van rechts naar links?’
Begrijpt ons lid het niet? Het wordt gewoon gelezen van boven naar beneden. Zóó:
Wie telkens zinnen |
in andre zinnen ploft |
'k voeg een voorbeeld |
bij mijn beknopt betoog |
dat de leer, |
versterk' |
die 'k schrijvers |
wil prenten in de geest |
welken wellicht wat 'k hier beweer |
niet duidlijk is |
hetgeen in dit gedicht |
behoort als kroon op 't werk |
waarin 'k de stijl |
bespreek |
waarvan 't succes |
afhankelijk is |
waarop men hoopt |
met opstel of roman |
Is lui of nonchalant, en altijd onbeschoft. |
| |
Jaargangen
- Ons blad is nu aan zijn tienden jaargang toe; als deze ten einde is, zullen wij weer banden laten maken voor het inbinden van de tweede serie van vijf jaargangen. Willen de leden alvast nazien of zij alles nog compleet hebben? Het secretariaat zal gaarne mogelijke lacunes aanvullen.
Onze voorraad afleveringen van de maanden Januari (‘Terug’), Februari (‘Homos - Homoios’) en Maart (‘Oud bezit’), alle van het jaar 1940, is sterk verminderd en vraagt aanvulling. Mogen wij een beroep doen op die leden, die geen prijs stellen op het bezit van complete jaargangen, om - zoo zij deze nog mochten hebben - ons die afleveringen af te staan?
|
|