‘-Bestendig’
In een advertentie in het maandblad Onze Vloot vraagt een firma onze aandacht - onze welwillende aandacht blijkbaar - voor de door haar vervaardigde ‘zeeluchtbestendig verchroomde stoelen’.
Laat ons die stoelen nu eens buiten beschouwing laten en onze aandacht bepalen tot het gebezigde woord zeeluchtbestendig. Mag dat aanspraak maken op onze welwillendheid?
Beschouwen wij het eerste lid van de samenstelling: zeelucht, dan zien wij dat hier weer de bekende opvatting voor den dag komt, dat een woord zooiets als een definitie moet inhouden. Wij weten dat deze opvatting fout is; een woord is geen definitie, maar een flits, een code-teeken, een signaal. Wat wij hier willen uitdrukken, is dat iets goed blijft op, - kan tegen (de werking van) de zee. Of dat nu het water, de lucht, de golving, de lichtwerking is, kan men daarlaten. Iemand is zeeziek; of het komt door de beweging, en welke soort van beweging, of door iets anders, komt niet tot uitdrukking; ook niet dat het door de ‘werking’ van de zee is. Eenvoudig ‘door de zee’. Zeeziek, treinziek, wagenziek.
Laat ons dus om te beginnen dat ‘zeelucht-’ vervangen door ‘zee-’.
En nu het tweede lid: -bestendig; en als wij dat nader beschouwen, krijgen wij dat vage gevoel van onrust, dat ons steeds besluipt als wij ons al te dicht wagen bij de grens van ons taaleigen.
Bestendig. Als ‘bestand’ ook attributief, dus als bijvoegelijke bepaling, in gebruik was, dan lag voor de hand: zeebestand. En als bijwoord zou dat denkelijk ook wel gaan: zeebestand verchroomd. Maar ‘zeebestande verchroming’ zullen wij misschien, om het ongewone er van, attributief niet willen, al zouden wij het praedicatief: die verchroming is volkomen ‘zeebestand’, wellicht aanvaarden.
Toch, als het wat gewend zou zijn, zou ‘zeebestande verchroming’ nog niet zoo kwaad klinken; en wij zouden dan ook kunnen spreken van: lichtbestand behangsel.
De verhindering van het attributief gebruik van ‘bestand’ zal wel liggen aan de noodzakelijke aanvulling met een voorzetselbepaling: bestand tegen..., zooals: bewust van..., getrouw aan..., ingenomen met..., vrij van... (bijster, met acc. bep.; moede, zat, met genitief).
Maar als nu die aanvulling niet meer noodig is, doordat, in een samenstelling, het eerste lid ze vervangt, dan vervalt ook de belemmering.
En dan krijgen wij: een levensmoede vrouw, een plichtgetrouwe dienaar, een zelf-bewust heer, klasse-bewuste arbeiders, stand-bewuste families, belasting-vrije vermakelijkheden, een pasklaar costuum, een bouwklaar stuk grond. Ja, wij zouden kunnen spreken van een spoorbijsteren padvinder. Over de grens? Stellig niet; wij blijven nog steeds binnen de perken.
Zee bestendig; ‘bestendig’ kwam in ouder tijd volgens het Wb. der Ndl. Taal wel eens voor, in de beteekenis: standhoudend tegen de werking van iets; maar de voorbeelden, die het Wb. geeft, zijn alle praedicatief. Daarentegen kwam ‘bestandig’ ook wel attributief voor: ‘wat bestandige materialen zijn tegen het vuur’. Al zouden wij dus, taalkundig, geen absoluut bezwaar mogen maken tegen het in zwang komen (brengen) van -bestendig, omdat de beteekenis ‘duurzaam’ daaraan toch ook eigen is, die heel dicht bij ‘verdurend’ ligt (die verchroming is duurzaam, ook op zee = verduurt de inwerking van de zee), zouden wij toch aan -bestandig de voorkeur geven en wel ten eerste omdat het woord ‘bestendig’ nu eenmaal een andere beteekenis het eerst oproept: (zich) gelijk blijvend (vgl. bestendigen), en vooral omdat ten tweede het praedicatieve ‘bestand’ zoo bijzonder goed met het attrib. ‘bestandig’ zou kunnen afwisselen. ‘Die - is zeebestand; de zeebestandige -’. En ten derde omdat de klankwisseling (‘umlaut’ zeggen de taalgeleerden daar tegen) een historisch bepaald verschijnsel is; in een nieuw gevormd woord komt deze niet te pas.
Bestendig is het oudere, bestandig een nieuwer, en in het nu besproken gebruik vrijwel een nieuw woord. (Vgl. behendig, maar uitlandig).
Het type ‘zeebestand - zeebestandig’ zou model kunnen zijn voor talrijke soortgelijke vormingen: vuur-, water-, licht-, zuur-, enz.
Maar als wij nu eens gingen uitzien naar een eenvoudiger, korter woord voor ons doel? Wij hebben -vast in ‘vuurvast’. Maar dit woord is vrij jong, en wij zoeken een woord, dat verankerd is in ons taaleigen.
Nu ligt er voor ons een catalogus van een kweekerij, waarin men ons aanbiedt: cacteeën, die gegarandeerd ‘winterhard’ zijn, dus bestand zijn tegen de werking, den invloed van den winter. In Z. Nederland spreekt men van ‘zee-hard’: bestand tegen de werking, den invloed van de zee (gezegd van bevaren zeelieden, die geen last van zeeziekte hebben of van andere belemmerende werking der zee). En in N. Nederland (Wb. der Zaansche Volkstaal, door Dr. G.J. Boekenoogen) heeft men zweep-(zwiep-)hard, gezegd van een paard, dat niet meer naar de zweep luistert, dus: ongevoelig, immuun is voor de werking van de zweep.
Als wij nu eens het bestaande ‘zeehard’ gingen uitbreiden van personen tot zaken, en van ‘zeeharde verchroming’ en ‘zeehard verchroomd’ gingen spreken? En dan van: vuurhard email, vuurharde klei, vuurhard vaatwerk?
Dat zou waarlijk nog zoo gek niet zijn. Zoowel het tegenwoordige begrip ‘hard’ (let wel, vroe-