[Nummer 4]
Korte taalvorm en taaldiscipline.
In een artikel onder het hoofdje: Maat houden (O.T. 1939, 25) hebben wij zekere vormen van ‘taalverkorting’ in bescherming genomen, o.m. den zin, dien een vriend had gebezigd, sprekende over zijn been-fractuur: ‘Als mijn röntgenfoto goed is, gaat de volgende week het gipsverband er af.’ Wij schreven dat wij uit dezen zin best de bedoeling des schrijvers konden opmaken: als de röntgenfoto aantoont dat de breuk goed geheeld is...
Een van onze leden is het in dezen niet met ons eens; hij begrijpt niet, zegt hij, dat wij een zin als boven weergegeven in bescherming nemen. Wij drukken een deel van zijn brief hieronder af; dat wij het niet in allen deele met ons lid eens zijn, is geen bezwaar. Het verschijnsel der ‘taalverkorting’ bestaat en dient aanvaard te worden; misbruik kan ook hierbij voorkomen en waar dit voorkomt, mag er stellig op worden gewezen. De grens af te bakenen tusschen juist gebruik en misbruik, moge ieder voor zich doen.
‘“De volgende week gaat het gipsverband van mijn arm af, als hij volgens de röntgenfoto genezen is”. Deze zin mag dan vier woorden méer bevatten dan “Als mijn röntgenfoto goed is, gaat de volgende week het gipsverband er af”, maar zij is goed Nederlands, en zegt nauwkeurig wat bedoeld wordt. Een zin als: “Als mijn röntgenfoto goed is... enz.” af te keuren, is geen kleinzieligheid en daarvoor is geen taalmicroscoop nodig, want wat in 't oog valt (ce qui saute aux yeux!) dat is de slordigheid in het denken van den schrijver, en zijn gemakzucht, en ik begrijp niet, dat U hem in bescherming neemt. Juist deze slordigheid en gemakzucht zijn de oorzaken van bijna al onze taalzonden, die slechts laakbaar zijn, en daarom zo luchthartiglijk - immers straffeloos - worden bedreven.
Ik stel mij voor, dat onze ouders en grootouders - vooral de academici onder hen - veel meer dan wij, gehaasten, prijs stelden op het vinden van een nauwkeurige beschrijving van het beeld, dat zij voor hun geestesoog zagen, en dat zij daarvoor den tijd namen, die er ongetwijfeld voor nodig is. Oefening maakt echter ook op dit gebied den meester, en als een voortreffelijke oefeningsmethode kan ik aanbevelen de vertaling in het Nederlands van een stuk prima modern proza. Wie dat wel eens geprobeerd heeft, weet welk een voldoening zulk werk geeft, en welke vondsten men er bij kan doen. Vraag Uw zoon of Uw neefje in de hoogste klas der H.B.S. maar eens om zijn “vertalingen”, en maak die zèlf eens. Dan zult U wat beleven! En dan kunt U het nuttige met het zéer aangename verenigen!
En zakenlieden wil ik nog dit zeggen: indien U precies wilt weten, wat er eigenlijk staat in een belangrijk, in het Nederlands gesteld contract, dat U ter tekening wordt voorgelegd, neem het dan mee naar huis, en vertaal het zèlf in de vreemde taal, waarin U zich het best thuis voelt. Dan dwingt U zich, U rekenschap te geven van de waarde en het gewicht van elk woord, en dan zult U ontdekken, niet alleen wat er met zoveel woorden in staat, maar bovendien wat den opsteller heeft voorgezweefd; en dat is dikwijls nog veel belangrijker dan de eenvoudige tekst, want dàt is wat hij met zijn contract wil bereiken, en wat hij er, te gelegener tijd, weer in wil lezen, en in wil gelezen hebben.... door U!
Taaldiscipline is geen ijdel spel van taalgeleerden en zuiveringsmaniakken; zij is voorwaarde voor het geruisloos lopen onzer omgangsmachine. Taalfouten (en nu bedoel ik de echte!) zijn constructiefouten, en vroeg of laat veroorzaken zij breuk.’
(Ho-)