Duitschland moet het ons zeggen!
Als iemand Nederlandsch spreekt, spreekt hij Nederlandsch. Wie Duitsch spreekt, spreekt Duitsch.
Een behoorlijk mensch spreekt behoorlijke taal. Wie van zijn taal een poespas maakt, laadt de verdenking op zich dat het in zijn bovenkamer ook niet pluis is.
Geen Duitscher denkt er aan, zijn taal met brokken Nederlandsch te doorspekken. Als een Duitscher Nederlandsch kent, dan toont hij dit op een andere wijze, namelijk door correct Nederlandsch te spreken. Hij verbastert zijn taal niet met Nederlandsche woorden en zinswendingen.
Wie Duitsch wil leeren, leere Duitsch, maar niet ten koste van zijn moedertaal. En niet om met de verworven kennis zijn eigen taal te verhaspelen. Het getuigt bovendien van weinig eerbied voor de vreemde taal, als men daaruit brokstukken ontvreemt en die met geweld in zijn eigen taal wringt.
(Vrij naar ‘Muttersprache’).