Bijna al deze zelfde solemneele of sacramenteele gebaren vinden wij in het Germaansche Recht terug. Maar hier is de ons overgeleverde schat der rechtsgebaren nog veel rijker ontwikkeld. En het mooie ervan is, dat deze oude rechtsgebaren nog bijna alle tot heden toe, in onze staande uitdrukkingen voortleven. Zoo zeggen wij b.v. nog: iemand met de ooren erbij trekken en iemand bij de ooren krijgen. Trouwens het heele Germaansche woord getuige komt van het werkw. tieën, toog, getogen: en beteekent dus ‘getrokkene’.
De eigendomsovergang van vele roerende goederen bestond natuurlijk van oudsher in de overgave van hand in hand (1ste phase), wat wij nog over hebben in de uitdrukkingen: goederen die goed van de hand gaan; iemand iets aan de hand doen, iets bij de hand hebben, geld op hand krijgen, handgeld, iets ter hand stellen, iets van de hand wijzen.
Verder komt zoo de jonge man nog heden bij zijn toekomstigen schoonvader op bezoek, om hem de hand zijner dochter te vragen of dingt hij om de hand van een vrouw; wijl vroeger in de 1ste phase bij het huwelijk de schoonvader of voogd werkelijk de hand zijner dochter of voogdijdochter in de hand van den bruidegom legde. Aan een huwelijk met de linkerhand waren in die phase inderdaad niet dezelfde rechten verbonden als aan een met de rechterhand.
Een ander oud huwelijksgebaar uit de 1ste phase bestond hierin, dat de bruid voor een oogenblik in de schoenen van den bruidegom moest treden; waarvan wij nog de uitdrukking hebben: in iemands voetstappentreden. En waarschijnlijk berust ook hierop het Duitsche gebruik om de bruid een paar nieuwe schoenen te schenken. Dat de praktijk van het huwelijk later wel eens werd omgekeerd, zien wij uit de uitdrukking pantoffelheld; of in het Duitsch Pantoffelregiment, dat later toen het niet heelemaal meer werd verstaan, verwisseld werd met unter den Pantoffel kommen of in het Nederlandsch: zij heeft hem onder haar pantoffel, wat eigenlijk berust op de in-bezit-neming van vast goed of liggende have, die (1ste phase) in rechten geschiedde door er den geschoeiden voet op te zetten, wat wij nog over hebben in onze uitdrukkingen, iemand onder den voet houden, ergens voet krijgen, iemand voet geven, voet bij stuk houden.
Aanvankelijk staan wij een beetje verwonderd over het ontzaglijk rechtsverschil bij de Oude Germanen van de beide lichaamshoudingen: staan en zitten. ‘Zitten’ is daar toch bijna altijd iets heerschends of koninklijks. Vondel heeft dat nog aangevoeld in zijn hoonenden lierzang op den Engelschen koning, die naar eigen meening alleen op God geleek: Ik de Koning aller Britten Ben door openbare blijk Gode zelf alleen gelijk: Dat is gerust en stil te zitten, Aan te zien in top gevoerd Hoe 't zich al rondom mij roert.
Daarop berusten nog onze uitdrukkingen den troon bestijgen, den troon bezetten, het aftreden van een vorst en een koning afzetten. Ook het bezetten van een ambt en de afzetting (Einsetzung und Entsetzung) van een ambtenaar zijn hiervan afgeleid.
Maar ieder die eenmaal jaar en dag een grondstuk bewoonde of erop zat, werd er eigenaar van. En daarop berusten nog onze woorden: bezit, bezitten en bezitting, in bezit nemen, bezetten; (Duitsch sich in den Besitz setzen, in Besitz treten, den Besitz antreten).
Het onroerend goed werd gewoonlijk (1ste phase) overgedragen met een graszode en een daarin gestoken groenen tak: mnl. met torf en twige. Ook door het wegwerpen of het oprapen of het overgeven van eenige korenhalmen werd vast goed overgedragen. Maar dezen keer heeft onze hiervan overgebleven uitdrukking zich pas in de 3de phase gevormd, toen de mondelinge verklaring reeds onontbeerlijk was, en daarom luidt de uitdrukking: met mond en halm er afstand van doen. In het Duitsch berust daar nog op de uitdrukking voor nooit in goeden doen komen: nicht auf einen grünen Zweig kommen.
Roerend goed heette in het Mnl.: drijvende en dragende of vlottende en voerende waar; waarin drijven of vlotten op het saamgedreven vee, en dragen en voeren op draagbare voorwerpen zag: ‘mit pande of mit penninghe’. Dezelfde beide soorten worden ook samen gevat in het Mnl. gancgave hgd. gang und gäbe, d.w.z. er moest betaald worden in gangbaar vee, of in gave munt.
Bij openbare verkoopingen werd aan den meestbiedende ten slotte, bij hamerslag in de 1ste phase het verkochte toegewezen. Dat was een sacrale uitspraak met het godenwapen van Donar. En dat leeft nog bij ons in de uitdrukking: zijn goed komt onder den hamer of iets onder den hamer brengen, opslaan en afslaan, toeslag, opslag en afslag en de afslag op de vischmarkt, en verder in den presidentshamer onzer vergaderingen, waarmee een besluit wordt vastgelegd, en de vergadering wordt geopend en gesloten (phase 4) en de uitdrukking: afhameren, afkloppen.
Bij ter-doodveroordeelingen was een witte of zwarte stok als staf in gebruik, dien de rechter (soms boven het hoofd van den boosdoener) in tweeën brak, en waarvan hij hem dan de stukken voor de voeten wierp zeggende: ‘Nu help je God, met je leven is het gedaan’