Een wederwoord.
Het artikel in ons nummer van November, waarin wij een bespreking in Muttersprache van den heer Karl Haag, met betrekking tot de Nederlandsche taal, critiseerden, heeft ons een aantal brieven bezorgd van lezers in ons land en in Duitschland; van velen, die instemming betuigden met ons betoog, en ook van enkelen, die zich daarmede niet konden vereenigen.
Om te beginnen heeft één schrijver er onvriendelijke gevoelens jegens het Duitsche volk in meenen te bespeuren, ja, er politieke toespelingen in gezien. Is het noodig, dat wij daartegenover de uitdrukkelijke verzekering stellen, dat bij hetgeen zoowel de redactie als de leden in ons orgaan schrijven niets gevonden kan, en ondersteld mag worden, dat ook maar zou kunnen zweemen naar een onvriendelijke bedoeling jegens ons buurvolk, of eenig ander volk, om van politieke toespelingen in het geheel niet te spreken? En dat, als wij b.v. het Italiaansch van Mussolini noemden, dat louter en alleen geschiedde omdat wij, ter illustreering van het absurde in het betoog van den heer Haag, een Romaansch voorbeeld wilden plaatsen naast het Germaansche? Met ‘het Italiaansch van Mussolini’ bedoelden wij niets anders dan het beschaafde, verzorgde Italiaansch van heden, - zooals wij zouden kunnen spreken van ‘het Nederlandsch van Colijn’.
Er was voor ons, ter zake van het stukje van den heer Haag, ook niet de minste aanleiding tot onvriendelijke gevoelens jegens het Duitsche volk; dat wij er ons wel van bewust zijn geweest, dat het oordeel, door den heer Haag op zoo bevreemdende wijze over onze taal uitgesproken, niet als de meening van ons buurvolk mocht worden beschouwd (‘dass dieser Aufsatz keineswegs die vorherrschende Meinung in Deutschland widerspiegelt’, zooals een van onze Duitsche vrienden dit uitdrukte), hebben wij in ons stukje duidelijk genoeg in het licht gesteld.
Ons betoog bedoelde slechts scherp aan te toonen: de volstrekte onhoudbaarheid, uit wetenschappelijk oogpunt, van de voorstellingen van dezen schrijver, wiens artikel ons ‘durch seine ihm eigentümliche und mit persönlichen Werturteilen stark durchsetzte Ausdrucksweise’ - om weder een van onze correspondenten te citeeren - had getroffen.
Trouwens, ook de briefschrijver, wiens bezwaren wij hierboven weergaven, erkent de gegrondheid van onze critiek, als hij zegt: ‘Über die Irrtümer und Ungenauigkeiten hat sich in sprachlicher, geschichtlicher und literaturgeschichtlicher Beziehung..... die holländische Besprechung mit Gründlichkeit ausgelassen’.
Deze ‘Irrtümer und Ungenauigkeiten’ - daar was het ons om te doen en om niets anders.
Wat een correspondent ter verontschuldiging aanvoert, ‘dass der Verfasser beim Schreiben nur an deutsche Leser gedacht und sicher nicht mit holländischen gerechnet hat’ (en dus.....), is een excuus, dat den schrijver van het gewraakte artikel o.i. weinig steun verleent.
Wij zouden hiermede de zaak als afgedaan kunnen beschouwen, wanneer het niet was dat de heer Haag het verzoek tot ons had gericht om ter kennis van onze lezers te brengen, dat hij zijn opstel heeft geschreven:
1. | um deutsche Leser etwas bekannt zu machen mit dem Niederländischen. |
2. | um innere Sprachgesetze zu zeigen, wie den Wildwuchs in allem sprachlichen Werden. |
3. | um äussere Sprachgesetze zu zeigen, wie die Wirkung von Staatsgrenzen. (Das Niederländische behauptete sich zwischen zwei ‘Grosssprachen’ nur durch den Freiheitskamp, der einen eigenen Staat schuf.) |
4. | Aus Freude am Niederländischen. |
Wij vermelden dit gaarne, maar dan moge de heer Haag ons toestaan daarbij op te merken:
1) dat wij, hoezeer wij waardeering hebben voor zijn streven om Duitsche lezers bekend te maken met het Nederlandsch, van meening zijn dat dit op een andere manier beter gedaan had kunnen worden.
2) Wat de schrijver aanwijst, is géén ‘Wildwuchs’, òfwel ‘Wildwuchs’ zooals deze evengoed in het Hd. voorkomt. Zoo iets zegt hij nu ook (‘in allem sprachlichen Werden’), maar de voorstelling eerst berustte op al te populairen grondslag.
3) Ongetwijfeld heeft de vrijheidsoorlog (en hebben de staatsgrenzen) invloed gehad op de taalgeschiedenis. Maar het Nederlandsch had al eeuwen vóórdien een bloeiend onafhankelijk bestaan, waardoor het in niets de mindere was van het Hd. in zijn verschillende schakeeringen.
Wat er gebeurd zou zijn, als het gebeurde niet gebeurd was, is eenigszins ijdele philosophie. Maar, als wij ons daarin een oogenblik zouden begeven, zouden wij historische vergelijkingen willen maken. En dan zouden wij willen noemen het ‘Vlaamsche’ volk, eeuwenlang onder Spaansche en Oostenrijksche (en Fransche) heerschappij, en toch - Nederlandsch gebleven. En niet te vergeten het Zuidafrikaansch, onder den druk van het Engelsch!
4) Dit nu verzoent ons weer met den schrijver. De Duitsche taal heeft in ons land talrijke toegenegen vrienden en oprechte bewonderaars, en wij, voor ons, stellen er een eer in daartoe te behooren. Laat ons hopen dat de schrijver van het artikel, dat vele van deze vrienden, zij het dan onbedoeld, heeft gekwetst, thans, gedreven door zijne Freude am Niederländischen, zijn kennis van onze taal en haar geschiedenis zal verbreeden en verdiepen en dàn in staat zal zijn tot een voorlichting, die hèm tot eer en zijnen lezers tot waarlijk nut zal strekken.