Dat er af en toe eens een vriendschappelijk verschil van meening ontstond bij de Redactie over wat wel en wat niet opgenomen diende te worden, is begrijpelijk. Vooral ten aanzien van op te nemen citaten kon dit wel eens voorkomen; De Vries was er voor, ruim te citeeren. (Een voorbeeld van al te ruim citeeren - uit later tijd - vinden wij in Deel XI, kolom 18, waar voor Oom een reeks van gedichtjes staat aangehaald en het poëem ‘Goeien avond, tante Betje; Goeien avond, oome Jan’ in zijn geheel is uitgeschreven!)
‘Vulsel voor de gans’, zoo noemde Cosijn, spottend, de regels poëzie, die De Vries z.i. wel eens wat àl te overvloedig en te uitvoerig placht te citeeren.
Wanneer Bruins, de ‘meesterknecht’ bij de firma Sijthoff tusschen 1890 en 1900, bij het ‘opmaken’ van de kolommen en drukvellen het wenschelijk vond dat de kopij een beetje werd uitgebreid, placht hij daaraan uiting te geven met de vraag: ‘Ken U (kunnen de Heeren) er niet nog een moppie bij verzinnen?’
* * *
Wie op een bouwwerk de steenen voor den metselaar aandraagt, is de ‘opperman’; wie de bouwsteenen aandraagt voor het Woordenboek, heeft ook recht op dezen titel. Beets, ‘onze’ Dr. A. Beets, die, zooals men weet, jarenlang aan het Woordenboek heeft gewerkt, kreeg in 1896 van zijn vader een envelop met uitgeschreven citaten, geadresseerd aan: Dr. A. Beets, woordenaar. Afzender: N. Beets, opperman.
Vijftien jaar later herinnerde Beets zich deze woordspeling van zijn vader.
Mr. C. Bake, die jarenlang iedere maand aan de Redactie zond wat hij uit zijn lectuur (o.a. Staatsbladen en Staatscouranten; hij was n.l. griffier van den Raad van State) had aangeteekend, ontving tot dank daarvoor in 1911 van A. Beets het volgende gedichtje, geschreven in den stijl van Huygens:
Danck-hebt voor Mr. Constantijn, I.C. in den Haghe.
Een Doctor sy soo kloeck, soo Boeck-wijs, als hij kan,
Om t'Hollantsch Woort-Gebouw te vord'ren en te stichten:
Soo hem de Bouw-Stoff' mist, wat iss'er uyt te richten?
Wat sal den METSELAER, gebreeckt hem d'OPPERMAN?
Lugd. Bat.
d. ij. m. Apr. MCMXI
Ψευδο-Constanter.
Een anecdote over Beets. Dr. A. Beets - wij van Onze Taal hebben het mogen ondervinden - was een beminlijk man, een geleerd man, wiens geleerdheid echter werd geëvenaard door zijn bescheidenheid. Beets was eens op bezoek bij mevrouw Van Vollenhoven - v.d. Poll op ‘Sparrendaal’ bij Rijsenburg. In den loop van den dag kwam daar mede op bezoek Dr. Schaepman (van het Bisschoppelijk Seminarie) en de gastvrouw stelde Beets aan Dr. Schaepman voor; als ‘meneer Beets’. ‘De groote Beets van het Woordenboek’ merkte Schaepman op, waarop Beets: ‘(De) Beets van 't groote Woordenboek’.
* * *
De woorden, waarmede de verschillende afleveringen van het Woordenboek beginnen en eindigen, zijn altijd toevallig en zoo kan het gebeuren dat er een - natuurlijk ongewild - verband wordt gevonden tusschen een begin- en een eindwoord; en dat geeft dan wel eens aanleiding tot grapjes.
Zoo de aflevering Gemoedelijk-Geplakt. ‘Damas’ (Jhr. van Hogendorp) schreef eens in het Dagblad voor Zuid-Holland en 's-Gravenhage, dat het begin- en het eindwoord van die aflevering een mooi motto vormden voor de ‘Witte’.
En bij de verschijning van de aflevering Doorstappen-Draf (dat was in Augustus 1913) schreef Mr. C. Bake (Mr. Constantijn):
Mijn lof voor den ijver van U en Uw staf!
Van Doorstappen zijt gij geraakt in den draf....
Nu duurt het maar kort en het werk is af.
Dat de aflevering Glaasje-Gloed, (natuurlijk ‘binnenskamers’, maar wij verklappen nu eenmaal uit de ‘cuisine’), tot heel wat grappen heeft geleid, spreekt van zelf en van de hand van Beets is de notitie bij de aflevering Klimmen-Kloekmoedig, dat eind- en beginwoord een mooi motto vormen voor een Alpenclub!
Van het Duitsche woordenboek (dat ons 25 jaar voor is en nu zijn eeuwfeest viert) is Jacob Grimm de stichter geweest; zijn broeder Wilhelm is betrekkelijk vroeg gestorven. Jacob Grimm hield er zeer besliste meeningen op na; zoo b.v. wilde hij niemand naast zich hebben. Tot groot verdriet van Hirzel, den uitgever (den ‘guten Hirzel’), die maar niet kon opschieten. Toen Hirzel weer eens heel erg in den put zat, viel zijn oog op het woord, waarbij de druk was blijven stilstaan. ‘Fortsetzen’; ‘gleichsam mit einem ermunternden Zurufe!’. Waarop Hirzel maar weer welgemoed doorging.
* * *
Zoo zien wij dat ook bij een ernstig werk als dit, een grapje op zijn tijd zeer wel te pas kan komen. Trouwens, het bekende woord van Jos. Scaliger: ‘Heeft iemand het strengste vonnis verdiend, straf hem dan niet met dwangarbeid in het tuchthuis of in de mijnen; neen, laat hem woordenboeken schrijven, want alle mogelijke kwellingen zijn in dat ééne werk begrepen’ was niet geschreven voor De Vries en de zijnen. Voor hen is dit werk geweest ‘eene ruime bron van waarachtig genot’.