Uit de pers.
Het is eigenlijk een vechten tegen de bierkaai, bij de huidige verwarring op taal- en spellinggebied den strijd aan te binden voor het zuiver houden van ons Nederlandsch. Dit schijnt den meesten ‘vaderlanders’ maar weinig belang in te boezemen en het taalbederf gaat rustig zijn gang, zonder dat men er zich veel van aantrekt en er zich voldoende rekenschap van geeft.
Wij zijn er sinds lang aan gewend om ‘vanzelfsprekend’ (selbstverständlich of selbstredend) een zuiver Nederlandsch woord te vinden en tot in de officieele documenten sloop het reeds door. We komen er stellig niet meer van af. Nu dreigt intusschen een ander barbarisme denzelfden weg op te gaan vermits wij ‘hope(n)lijk’ (hoffentlich) links en rechts met een verrassende snelheid terrein zien veroveren. Het is ook zoo verleidelijk, dezen kort-samenvattenden bijwoordsvorm te bezigen in plaats van de omschrijving: naar wij hopen of iets dergelijks. Het toppunt ten dezen zagen we reeds bereikt in de constructie: ‘Hopenlijk, dat wij daaromtrent in de naaste dagen nadere bijzonderheden vernemen’, waar het vreemde eendje toch wel heelemaal misplaatst lijkt. Zoo iets gaat uiteraard ook onzen Ooster-buren te ver.
Uit de laatste weken ‘stamt’ ook het steeds veelvuldiger gebruik van ‘politioneel’ in plaats van ‘politieel’, thans al op den voet gevolgd door ‘justitioneel’. Onnadenkend schrijven wij elkander maar na blijkbaar; en wie bij de hanteering van onze taal op een of ander bizar denkbeeld komt, heeft bij toepassing de moreele zekerheid, dat hij aanstonds navolgers vindt.
Wij maken ons geen illusie, dat we met ze te signaleeren een halt zullen toeroepen aan deze dwaze nieuwigheden. Wij achten het nochtans ‘nationalen’ gewetensplicht, een en ander even ‘naar voren te brengen’, om de ook al twijfelachtige mode-uitdrukking, creatie 1937, te bezigen.
Vóór alle discussie over spellingvraagstuk en wat dies meer zij gaat de zorg voor het zuiver bewaren der taal. Niet in dien zin, dat wij alle vreemde woorden en uitdrukkingen met overdreven angstvalligheid zouden mijden, maar wel dat wij ons taaleigen niet bederven laten en het van buitenlandsche smetten vrij houden.
(Maasbode).