| |
Van onze leden.
Ons lid, de heer H. van Eeden, schrijft: Onder het hoofdje ‘Taalcritiek’ in O.T. nr. 3 van dit jaar dient U een onzer medeleden een vaderlijke terechtwijzing toe, die mij niet geheel billijk voorkomt.
Zie eens, als een Twentenaar zegt: ‘Wi bint’ i.p.v. ‘Wij zijn’ dan heb ik daar vrede mee; zijn taal is zoo totaal verschillend van die van ons ‘Hollanders’, dat dat ‘Wi bint’ er heel gewoon in klinkt.
En zegt men hier in Rotterdam en naaste omgeving: ‘Hun hibbe’ en ‘Dat is van sain’ i.p.v. ‘Zij hebben’ en ‘Dat is van hem’, dan wil ik dat ook nog als gewestelijke spreektaal aannemen en zelfs respecteeren; indien het tenminste tot een bepaalde bevolkingsklasse beperkt blijft.
Hoor ik echter van iemand, die de pretentie heeft beschaafd Nederlander (desnoods ‘Hollander’) te zijn, uitdrukkingen als ‘Hij hep’ of ‘da' ken’ of ‘nooit geen’, dan kan ik dit niet meer als dialect aanvaarden maar uitsluitend als, laten we het nu maar zacht uitdrukken, als slordige spreektaal. Sta ik met den spreker op zeer goeden voet, dan geloof ik zeker het recht te hebben, hem op zijn vergissing attent te maken.
Er is spreektaal èn spreektaal. Er is de spreektaal van ‘binnen’ en er is de spreektaal van de ‘keuken’. En wij van ‘binnen’ hebben m.i. de plicht er voor te waken, dat de ‘keuken’ op ‘binnen’ geen terrein gaat veroveren, iets waar ik eigenlijk wel een beetje bang voor ben. Om maar eens een voorbeeld te noemen: twintig tot vijf en twintig jaar geleden zou niemand het gewaagd hebben woorden als ‘lollig’ en ‘flauwe kul’ in den familiekring te plaatsen; dat bewaarden we, voor als wij onder onze kornuiten waren. En thans....
Als ons lid het Rotterdamsche ‘hun hibbe’ en ‘is van sain’ respecteert, laat hij dan den Amsterdammer, om diens ‘hij'p’, niet al te hard vallen. En wat de vrees betreft, dat wij onze spreektaal al te zeer zullen verwaarloozen, laat ons maar blijven toezien, dat wij onze schrijftaal op peil houden; dan wordt onze neiging tot verwaarloozing van het gesproken woord vanzelf geremd. Van de geschreven taal toch gaat een regenereerende kracht uit.
| |
Onlosmakelijk
- Ons lid, de heer J.P. Smits, schrijft: ‘Ik hoorde dit woord onlosmakelijk omtrent 1920 in mijn studententijd als iets geheel nieuws uit den mond van den theoloog Prof. Roessingh. Wij waren in dien tijd erg vervuld van Duitsche denkers over theologie en philosofie, want de oorlog lag nog versch in het geheugen.
Het woord paste wel bijzonder goed in de betoogtrant van Prof. R., die niet spoedig een denkverband zou “verbreken”, doch wel geleidelijk
| |
| |
met onontkoombare zekerheid zou ontleden en “losmaken”. Het tegenovergestelde gebruikte hij met een zekere voorkeur om aan zijn steeds zeer aandachtige gehoor door middel van een bijzonder woord zijn denkbeelden in te prenten.’
Nieuw is het woord ‘onlosmakelijk’ niet; het komt reeds in de 17e eeuw voor. Het is een woord - zooals ook uit de mededeeling van ons lid blijkt - uit de taal der Godgeleerden. In de bet.: niet te ontknoopen, onverbreekbaar: ‘Dat, naar de Heilige Schrift, tusschen waarheid, liefde, onderhouding van Gods geboden, en hope des eeuwigen levens, een onlosmakelijk verband is’ (Groen van Prinsterer). Van datgene, waarvan men zich niet kan losmaken, ontslaan: ‘Een onlosmakelijke voorwaarde ter bezitting van de gunst des Allerhoogsten’ (Dermout). Bijwoordelijk: ‘Er ligt over de geheele voorstelling eene frischheid en leven, die ons schier onlosmakelijk boeijen’ (Van Oosterzee). (Wdb. X, 1720).
Onbekend bij velen van ons is onlosmakelijk stellig. Voor den heer Smits was het 18 jaar geleden ‘iets geheel nieuws’ en het lid, dat het woord aan ons inzond, toonde het een vriend en deze wilde aanvankelijk niet gelooven, dat het een ‘echt’ woord was. Hij dacht, dat ons lid het ‘bedacht’ had!
Ook hier dus weer de vraag: kende de journalist het oude gebruik van het woord en leefde het daardoor voor hem - of ‘vertaalde’ hij uit het Duitsch? In het laatste geval mogen wij aanmerking maken op het gebruik er van; in het eerste niet!
| |
Toelichting
- Een lid vraagt ons, telkens als wij een woord signaleeren, er bondig bij te zeggen waarom het afkeurenswaardig is en wat men er voor in de plaats moet of kan gebruiken. Goed, dat willen wij wel doen, ofschoon er stellig lezers zullen zijn, die er de voorkeur aan geven, zelf te bedenken wat er aan zulk een woord schort.
‘Beteekenend’ hebben wij afgekeurd, omdat het een ‘vertaling’ is, op den klank af, van hd. bedeutend; wij zeggen daarvoor: aanzienlijk, aanmerkelijk, belangrijk.
Of ‘onbeteekenend’ daardoor ook moet worden verworpen? vraagt ons lid. Stellig niet (ofschoon wij aan ‘onbeduidend’ de voorkeur geven); evenmin als niets-, weinig-, veelbeteekenend. Ons lid hoede zich voor zulke conclusies!
‘Liefdesbrief’ moet zijn: minnebrief; dat is het oude, Nederlandsche woord. Maar ook hier weer: alleen dit woord geldt ons bezwaar. De goede Nederlandsche woorden: liefdesbetrekking, liefdesgeschiedenis, liefdesverklaring, worden daardoor niet belast.
‘Verwerkte room in hopjes’; gevoelt ons lid niet met ons, dat dit een bedenkelijke constructie is? Met een kleine omzetting slechts zijn wij er; ‘room, verwerkt in hopjes’.
‘Doorgang vinden’. Niet fout, maar ook niet fraai. Een vrij vervelende gewoonte om een werking te omschrijven met behulp van een zelfst. naamwoord. Het Duitsch zal deze gewoonte in de hand gewerkt hebben; Muttersprache spreekt van ‘Hauptwortseuche’. ‘De voorstelling kon niet doorgaan’, dat is goede en voor ieder begrijpelijke taal.
(Een opmerking, die ons lid van nut zal zijn: ons College van Deskundigen geeft aan -waardig de voorkeur boven -waard; en zegt, dat de oude regel wil, dat men verbindingen met er, schoon bij elkaar staand, toch niet aan elkaar schrijft! Wel met daar, hier. Dus: daarmee, hiermee, maar: er mee.)
| |
Wezen wandelen
- In ons nummer van Februari zie ik, dat hij is wandelen een goede Ndl. constructie is, al is zij speciaal gangbaar in Amsterdam. Mogen wij nu aannemen, dat hij is wezen wandelen ook aanvaard kan worden? Men hoort deze uitdrukking veel gebruiken, maar ik ben altijd in twijfel geweest, of zulk een constructie geoorloofd was.
Dat gelooven wij stellig en het zou ons zelfs niet verwonderen, als in dezen vorm de oorsprong zou blijken te liggen van het gebruik - in beperkten kring dan, misschien - van de onvolt. tegenwoordige en verleden tijden: hij is (was) wandelen, enz., naar bv.: hij is gaan wandelen, hij is blijven eten; waarnaast: hij gaat wandelen, hij blijft eten.
Als wij in: hij is wezen wandelen, mogen zien: hij is wandelen ‘geweest’, (want dat zal toch wel de bedoeling zijn) en ‘zijn’ gevoelen als: zich bevinden, - kunnen wij den zin opvatten in de beteekenis van: ergens, elders, vertoefd, verbleven hebben. Bij dat ‘geweest zijn’ kunnen wij denken aan een ‘beweging’, een afwezigheid door het gaan naar elders; wat echter niet in die mate het geval is bij ‘wij zijn’ = wij bevinden ons.
| |
Verzorgen
- In onze vorige aflevering spraken wij over het verschil in beteekenis van ‘verzorgen’ en ‘bezorgen, zorgen voor’. Verzorgen mogen wij alleen bezigen, wanneer wij tevens waardeering willen uitdrukken. Wij kunnen spreken van een verzorgde Vondel-uitgave, van, op een ander gebied, een welverzorgde keuken. Maar niet van paspoorten, of kamers in een hotel, die door het reisbureau ‘verzorgd’ werden. Van een vrouw, die belast is met het schoonhouden van een erf, zouden wij liever niet zeggen, dat zij het erf moet ‘verzorgen’.
(Die Krankenpflegerin versorgt die Genesende: de ziekenzuster past de herstellende op. Die Versorgung ist vorzüglich: de oppassing is uitstekend. Sie versorgt ihren Garten: zij houdt haar tuin in orde. Lebensmittelversorgung: voedselvoorziening. Versorgung der Interessen: behartiging van de belangen. - G.... n)
| |
| |
| |
Walgelijk lekker
- Ons lid, de Heer W.E. Nieuwenhuis, is het er niet mee eens, dat wij deze uitdrukking blijkbaar beschouwen als niet strekkende tot verrijking van onze taal. ‘... het is een plastische uitdrukking, die vooral door studenten wordt gebezigd. Walgelijk lekker is iets, dat zóó lekker is, dat het lekkere tot de uiterste verfijning is gebracht, zoodat men, zich bewust van dit grenzenlooze raffinement, een gevoel van weerzin voelt opkomen tegen deze tè verre en tè consequente verfijning. Vandaar het “walgelijke”. Het is zóó lekker (zintuigelijke gewaarwording) dat ik geestelijk begin te wàlgen van dit zoo ongebreidelde overgeven aan zinsgenot.
U ziet, de gewraakte uitdrukking verrijkt eerder de taal, dan haar te bederven!’
Wij danken ons lid voor zijn toelichting. Wij zijn er niet zeker van, dat alle onze leden een open oog zullen hebben voor de verrijking, welke de taal door de uitdrukking in kwestie is te beurt gevallen. Dat halve biefstukje en die onschuldige doppertjes (uit het blik, het is nog te vroeg in den tijd!), die in staat zijn geweest een paar jongedames er toe te brengen zich ‘ongebreideld over te geven aan zinsgenot’!
| |
Evengenoemd
- Ik lees - merkt een lid op - tegenwoordig dikwijls in krantenverslagen en ook wel in min of meer officieele mededeelingen, het woord evengenoemd i.d.b. van ‘zooeven genoemd’. Voor mij kan dit woord niet anders beteekenen dan ‘terloops, vluchtig genoemd’, vgl. ‘eventjes’. Ik vermoed, dat wij hier weer te doen hebben met een klakkelooze vertaling, n.l. van ‘ebengenannt’.
| |
Afgrenzen
- ‘De meetkunde van Euclides gaat uit van den gelijkzijdigen driehoek; immers, ten minste drie zijden zijn noodig om een vlak af te grenzen.’ (Het is voor Euclides ‘als hij nog leefde’ om zich in zijn graf om te keeren!)
| |
Hopenlijk
- Een gift voor Defensie, met het bijschrift ‘Voor de hopenlijke onnoodige verdediging van ons dierbaar grondgebied.’ Die gift zal hopenlijke Defensie helpen bij de bescherming der afgrenzen van evengenoemd grondgebied.
| |
Inlaag
- Mogen wij, vraagt een lid, spreken van een kabel met een linnen inlaag?
Wij zouden ‘inlaag’ niet gaarne in bescherming willen nemen. Wij kennen het woord ‘inlage’ in de beteekenis van ‘inleg’, het ingelegde, bij de Postspaarbank; maar onzer lezers weten, dat het hier ongetwijfeld als een germanisme moet worden beschouwd.
Waarom juist onze gedachten zoo in de richting van ‘leggen’ gestuwd? Waarom niet gezegd: bekleeden, met ‘bekleeding’; binnenbekleeding, buitenbekleeding, tusschenbekleeding?
(En bovendien hebben wij nog: omwikkelen, omwinden, omwoelen en dgl.)
| |
Navragen
- Mogen wij zeggen ‘... en wij hebben in Tilburg nagevraagd’?
Ons lid bedoelt of navragen gebruikt mag worden zonder subject? Dus hij twijfelt aan dezen vorm; hij gevoelt er misschien iets Duitsch in? Een vertaling van het Duitsche: Nachfrage halten?
Wij zouden zeggen: bij twijfel onthoudt U. Als ons lid het begrip met andere woorden kan weergeven, waarom zou hij dan een uitdrukking bezigen, die hem verdacht voorkomt!
Veroordeelen mogen wij het woord niet. Navragen, door vragen iets nader onderzoeken, naar iets vragen. ‘Ik zal naar de kerk gaan.... en daar navragen, en als ik niets te weten kom, zal ik....’ (Wdb. IX, 1669).
|
|