Eén van de leden van onzen Raad antwoordt hier reeds op en zegt:
‘1. Hier dunkt mij essentialia (ik las liever: de essentieele dingen) wel op zijn plaats, gezien de verklaring: de beginselvragen.
2. Hier veel minder - wanneer mijn gissing juist is, dat de zaak, die men bedoelt, éen van de honderd “essentieele” economische belangen is, en niet bepaald zulk een ding, waarmede de maatschappij staat of valt. Ik vermoed, dat men bedoelt: een werkelijk, een echt, misschien wel een groot, een aanzienlijk, een gewichtig (?) belang. In die zeer verslapte, verwaterde beteekenis wordt het woord heel vaak ge-, dat is mis-bruikt. 't Is een der meestgezochte dikke woorden geworden; noodwendig vermindert met zulk gebruik gaandeweg de oorspronkelijke krachtige zin van het woord: wat het wezen, het hart der zaak uitmaakt.
3. (“arbeidsintensief”, “loonintensief”, “kapitaalintensief”.) Zeer leelijke woorden, monsters voor mijn besef; en vierkant tegen den aard onzer taal ingaand. Indien de economische vaktaal meer zulk moois heeft en kweekt, is het wel een barbaarsch taaltje. Intensief = ingespannen, en zoo kan het synoniem zijn met krachtig, in een bepaalden zin; niet, volstrekt niet, met alle beteekenissen van dat woord. Er is geen de minste twijfel, of deze wetenschap kan voor de door Uw lid aangegeven begrippen heel goede Nederlandsche uitdrukkingen vinden - mits de beoefenaars het maar ernstig willen. Zij zouden goed doen, eens te zien naar het voorbeeld van chemici en technici op meer dan één gebied, die zich groote moeite geven om juiste Nederlandsche termen te vinden en in te voeren voor de dingen van hun vak, waar die nog ontbreken of te weinig in zwang zijn.
Zonder een aantal zinnen, liefst in breeder verband gezet, waardoor de verschillende diensten, die de woorden en uitdrukkingen moeten doen, en de nuances, die zij moeten samenvatten, duidelijk te zien zijn, zal geen Neerlandicus, niet-econoom, zich er aan wagen, goede Nederlandsche woorden te zoeken en voor te stellen. Het beste ware, dat economen met taalkundigen gezamenlijk overlegden.
Hoezeer zulke misbaksels, als door Uw lid genoemd, ook ingeburgerd mogen zijn in een of anderen kring van vaklieden, nooit zal men zulke gedrochten in onze taal mogen dulden, laat staan als “goed Nederlandsch” beschouwen.
Voor mijn deel wil ik gaarne naar beter helpen zoeken, wanneer ik teksten krijg.’