Wat is ‘melm’?
In ‘De Toeristenkampioen’ vond ik onlangs, in een stukje over het Eemland, dat er aan de Eem nog twee oude veerhuizen staan (bij het eene ziet men nog eenige, volgens den schrijver Saksische, woningen) die ‘De Groote Melm’ en ‘De Kleine Melm’ heeten. ‘Wat is “Melm”?’ vroeg de schrijver die te vergeefs naar de beteekenis van dat woord had gezocht. Ook ik heb het te vergeefs gedaan (het Woordenboek vermeldt het woord niet); ik heb gedacht aan een samentrekking als bij Zelhem (Zelm) maar wat is dan ‘Mel’? En hoe zou men dan het lidwoord in de groote (of kleine) Melhem moeten verklaren? Kan een van onze leden deze taalpuzzle oplossen?
E.