[Nummer 3]
Werkwoordsvormen bij jullie en u.
Met betrekking tot de vragen betreffende de werkwoordsvormen die behoren bij jullie en U, wil ik enkele korte opmerkingen maken.
Tussen jullie en U is behalve het verschil in gebruiksfeer, nog een ander verschil: jullie is van ouds een 2de-persoonspronomen, behorende tot de familie van jij; U, een betrekkelijk jong voornaamwoord (althans als onderwerpsvorm) is, krachtens zijn ontwikkeling een 3de-persoons-pronomen. Het heeft zich ontwikkeld uit U.E., de ook in gesproken taal gebruikte verkorting van Uw Edele (Uwe Edelheid). Voorbeelden van een dergelijk gebruik zijn dus H.B.S. (ha bé es) en dgl. Uwé heeft zich over Úwe tot U ontwikkeld, misschien onder medewerking van de voorwerpsvorm U, die veel ouder is. Ziedaar, zeer in 't kort, de geschiedenis.
Heeft nu een werkwoord voor de 2de en 3de persoon nog verschillende vormen, dan voegt zich bij jullie de 2de-persoonsvorm; bij U de 3de-persoonsvorm, èn - doordat U, voor het taalgevoel losgeraakt van zijn oorsprong, een substantief, en geheel tot pronomen is geworden - de 2de-persoonsvorm. Dus: jullie hebt en U heeft. U heeft, evenals Uwe Majesteit heeft mij de eer aangedaan enz. Naast U heeft is in gebruik gekomen U hebt; in Uwe Majesteit, Uwe Koninklijke Hoogheid, Uwe Excellentie, blijft de substantivische kracht van de aanspraak zò zeer overheersen dat dèze beleefdheidsvormen voor het taalgevoel niet op één lijn komen met Gij, jullie en andere 2de-persoonspronomina en geen hebt dulden. Men denke ook aan: Dominé, Dokter als aanspreekvormen: Dominé is zeker moe (niet bent); maar U is en U bent. De heer D. stelt in zijn vraag dus U en jullie hier ten onrechte op één lijn: op U volgt oorspronkelijk heeft, dan analogisch (naar gij, jij, jullie) hebt; op jullie volgt oorspronkelijk hebt; - dan, ook weer analogisch, hebben.
Dit laatste is een geheel andere analogie, n.l. een analogie naar de omgevende (meervouds-) vormen: wij, zij hebben. Deze -en-vormen achter jullie zijn betrekkelijk jong (althans in geschreven taal ontmoet men ze niet voor het midden van de vorige eeuw).
Wij, zij komen, lopen enz. bewerken dus, dat ook jullie als meervoudspronomen en krijgt.
Een overeenkomstig analogische invloed gaat uit van de omringende vormen bij de verleden tijd, enkel- en meervoud: ik liep, hij liep bewerkte het ontstaan van een vorm jij (je en ook jullie) liep voor ouder liept; dus ook jij bond, had voor ouder jij bondt, jij hadt. De t-vormen zijn in geschreven en gesproken taal verdwenen. Jij kwaamt, jullie spraakt, jullie gingt zijn antiquiteiten geworden; een schrijfwijze je vondt is niet (meer) te verdedigen.
Bij kunnen, zullen en mogen is jullie kunt, zult, moogt het oorspronkelijke en nog gangbare, jullie kan, zal, mag is aansluiting bij je kan, zal, mag en dit laatste analogie naar ik, hij, kan enz. (analogie van de omringende vormen), jullie kunnen, zullen, mogen analogie naar 1ste en 3de persoon meervoud.
Dit is een (misschien te) kort antwoord op de niet zuiver gestelde vragen van den heer D.
Eén opmerking nog: spraakt jullie is geen Nederlands en, zover ik weet, ook nooit Nederlands geweest. Bij inversie hebben de werkwoordsvormen, voorafgaande aan een j-pronomen nooit een t; in de oudste literatuur, waarin j-pronomina voorkomen (± 1600), vindt men die niet.
A.A. VERDENIUS.