Heemschut in de taal.
In het December-nummer van Heemschut, het maandblad van den gelijknamigen Bond, vinden wij het volgende artikel, dat getuigt van belangstelling in ons streven.
Bevriende hand schreef: ‘Het is mij natuurlijk wel bekend, dat de taak van “Heemschut” om de schoonheid van stad en land, in ons in menig opzicht zoo gezegend vaderland zoo zuiver mogelijk te bewaren en aan het nageslacht over te leveren, zich niet uitstrekt tot het gebied van de taal. Maar wanneer wij het woord schoonheid opvatten in haar ruimste beteekenis, dan meen ik ook op uw instemming te mogen rekenen, wanneer ik beweer, dat ook onze moedertaal een “monument” is, waard om zooveel mogelijk in zuiverheid te worden bewaard en voor verbastering te worden behoed. Ik hoop daarom, dat U het niet al te schoolmeesterachtig van mij zult vinden, wanneer ik er uwe aandacht op vestig, dat U in No. 11 van het Maandblad voor November tweemaal (op den 3den regel van de eerste en den 3den regel van de 6de alinea) het woord “hopelijk” gebruikt, dat een leelijk Germanisme is (hoffentlich) door den raad van deskundigen van het Genootschap “Onze Taal” eenstemmig als zoodanig veroordeeld. Als onvermoeid en talentvol strijder voor architectonische en stedebouwkundige schoonheid, die in ons dierbaar vaderland zulk een nuttige en noodzakelijke taak vervult en waarvoor ik U zeer dankbaar ben, hoop ik voortaan in U ook een medestrijder te vinden voor het schrijven van zuiver Nederlandsch en de wering van Germanismen in het bijzonder, omdat die zoo gemakkelijk en ongemerkt in onze taal binnensluipen. Misschien kan het hierbijgaande boekje, uitgave van het Genootschap “Onze Taal”, bevattende een (niet volledige) lijst van de meest voorkomende Germanismen U hierbij van dienst zijn. Ik hoop, dat U mij deze goed bedoelde kritiek niet euvel zult duiden.’
Bij dien zoo vriendelijken brief was een boekje gevoegd, uitgave van het Genootschap ‘Onze Taal’, verkrijgbaar Keizersgracht 194 Amsterdam, met een keur van leelijke woorden met erachter hoe 't wel behoort. Er zijn er die klinken als 'n vloek en er zijn er ook die mild en zacht klinken, doch dat zijn de leelijkste, want zij sluipen de taal binnen als 'n derde overheersching. Bij de eerste ging het Spaansch toe, er werd veel bloed vergoten en het nationaal besef werd er wakker van. Als aandenken verkreeg Holland eeuwenlang zijn kleurige wandtegels en Dordt zijn Muntpoortje en Zwolle zijn Keizer Karelhuis. Bij de tweede kwam de sansculotte, nam alles af onder schoone beloften en gaf er niets voor in de plaats, noemde eerst de Dam Place de la Revolution, toen het Koningsplein Burgerplein en tenslotte de Buitenkant Quai Marie Louise en liet op 't aangezicht der huizen de ledige, vlakgehakte wapenschilden achter. Sindsdien woonde men op de parterre of de rez-de-chaussée, kwam men binnen door de entrée en de vestibule en bleef het voorhuis slechts over in het kinderrijmpje. De derde echter komt de achterdeur binnen en brengt een nieuwe taal, 't Hoognederlandsch. Wie 't niet gelooft ga in Amsterdam een kopje koffie drinken en luistert. Hij zal vernemen dat de meerprijs van den ombouw beduidend is; dat verstaat zich; hij kijkt op 't cijferblad en vlucht langs de wandeltrap. Omdat ook anderen zich wel eens aan ‘hopelijk’ zullen bezondigen en het boekje noodig hebben, zij hier een woord van oprechten dank aan den schrijver gebracht voor zijn terechtwijzing die dankbaar aanvaard wordt.
A.K.
Wij verheugen ons over de goede ontvangst, die het woord van ons lid bij de redactie van Heemschut heeft gevonden en die alweer bewijst, dat een opmerking terzake van de taal, mits op den juisten toon gemaakt en vrijgehouden van vitterij, in vele gevallen goed opgenomen wordt.