De vrouwelijke studenten vereeniging en het koppelteeken.
Ons lid, Dr. H. Burger, schrijft:
Leest men van een ‘oude munten verzameling’, dan heeft dat, als drie afzonderlijke woorden beschouwd, geen zin; evenmin als ‘munten verzameling’ (in twee woorden).
Doch een ‘oude muntenverzameling’ is een oude verzameling van munten; daarentegen is een ‘oude-muntenverzameling’ een verzameling van oude munten.
Het verbindingsstreepje in het laatst aangehaalde woord is in dergelijke samenstellingen aanbevolen door De Vries en Te Winkel. Het wijst er op, dat de woorden ‘oude munten’, die anders als bnw en znw samen geen samengesteld woord vormen, hier moeten worden beschouwd als samengesteld eerste lid van de samenstelling met ‘verzameling’.
Voor ‘Vrouwelijke Studenten Vereeniging’ geldt hetzelfde. Dat zou dus moeten luiden ‘vrouwelijke-studentenvereeniging’, wel wat onaangenaam lang, maar toch nog goed te overzien.
Maar nu zie ik in O.T., '37 blz. 44 een andere plaats voor dat koppelteeken aanbevolen. Geldt thans in die gevallen het spellingsvoorschrift van De Vries en Te Winkel niet meer?
Het lid van onzen Raad, dat t.a.p. schreef ‘Men pleegt hier (d.w.z. tusschen de woorden “Studenten” en “Vereeniging”) toch een koppelteeken te plaatsen in dergelijke gevallen?’ geeft Dr. Burger volkomen gelijk; in de Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling (1865, bewerkt door Dr. L.A. te Winkel) § 158 is die regel zoo te vinden, met tal van voorbeelden er bij en ook in latere werken over grammatica. Men leze dus voor: men pleegt - ik pleeg.
Het lid van den Raad, dat hier aan het woord is, vindt het aangehaalde voorschrift niet bijster gelukkig (in alle andere gevallen geeft het koppelteeken de verbinding der twee leden van de samenstelling aan, hier echter juist niet), maar hij erkent dat zijn manier ook niet altijd voldoet. Er is - zegt hij - nog een derde: vrouwelijke-studenten-vereeniging, een kijk-in-de-pot, een zevende-dags-Baptist, een wat-kan-het-mij-schelen-gezicht. In elk geval is in plaatsnamen en in woorden met een heiligennaam als eerste lid, de regel van De Vries en Te Winkel algemeen gebruikelijk: 's-Gravenhage, St.-Nicolaasfeest, Onze-Lieve-Vrouwenbedstroo. De gevallen, waarin het koppelteeken, naar hun voorschrift geplaatst, mij hindert, zijn die, waar de met het streepje verbonden woorden volstrekt niets van een samenstelling hebben. ‘Vrouwelijke studenten’ verschilt daarin ten zeerste van Onze Lieve Vrouwe of St.-Nicolaas: dáár heeft men een nauwe eenheid. Het accent wijst daarop;