Smalfilm
- Uit een brief, dien ons lid, de heer Adr. Boer te Bloemendaal, ons met betrekking tot dit woord (vgl. O.T. 1937 blz. 19) schreef, lichten wij het volgende:
‘Te Uwer orienteering moge gezegd worden, dat er niet één soort smalfilm is, maar verscheidene soorten zijn. De normale film, die in de bioscopen draait, heeft een breedte van 35 m.m.; het materiaal waarop deze gegoten is, is gevaarlijk, omdat het celluloid zeer brandbaar is.
Het materiaal waarop allerlei soorten kleinere films gegoten zijn, is acetaatcellulose, dat nauwelijks brandbaar en in geen geval gevaarlijk is. De eerste vorm daarvan was de 9,5 m.m. Pathé film, Fransch fabrikaat. In Amerika kwam uit de Kodak fabrieken de 16 m.m., daarna het formaat 8 m.m. De formaten 8 en 9,5 m.m. kregen den naam van “klein-film”, ter onderscheiding van de 16 m.m.
In ons land bestaat een vereeniging ter beoefening der amateurkinematografie, onder den naam “De Nederlandsche Smalfilmliga”. Bij de oprichting daarvan is nogal eenige discussie gevoerd over het woord “smalfilm”. Toegegeven moet worden, dat “smalfilm” een Germanisme is, doch het woord heeft zich zoo algemeen ingeburgerd, dat men daarvan wel niet meer af zal komen.’