Onze Taal. Jaargang 6
(1937)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 8]Klemtoon II.In het Mei-nummer van dit jaar heb ik beloofd, nog eens terug te komen op het gevaar van verduitsching der taal door klemtoonverplaatsing. Vooral na den wereldoorlog zou deze in gang zijn. In het toen genoemde artikel van Maart '33 heeft de schrijver zelf enkele voorbeelden gegeven, welke in Januari '36 met nog een paar zijn aangevuld. Zoodat wij thans - afgezien van de naampjes Azor en Mimi - voor onze beschouwing beschikken over trícot, ózon, tórpedo, mýstiek en rómantiek. Als wij nu van deze woorden nagaan, of die uitspraak pas in den laatsten tijd is ontstaan, dan blijkt het volgende:
Trícot is al in 1897 door GaarenstroomGa naar voetnoot1) genoemd als de gewone uitspraak; ózon leerde ik in 1871 van mijn (Nederlandschen) scheikunde-leeraar; en VerachtertGa naar voetnoot2) noemt in 1911, dus ook vóór den oorlog, torpedo onder de ‘dikwijls met misplaatsten klemtoon uitgesproken’ woorden. Verder kan rómantiek (Duitsch: Romántik) niet als blijk van verduitsching gelden, zoodat alleen mýstiek overblijft. En zou zelfs deze uitspraak in die redevoering niet een rhetorische klemtoon zijn geweest, tegenover romantiek? Gelijk men ook zegt: ‘Niet in Rótterdam, in Ámsterdam’.
De ons gegeven voorbeelden zeggen dus in dit verband niet veel; hoewel dat geen afbreuk hoeft te doen aan de juistheid van de bewering zelf. Want, ofschoon voor Duitsch én Nederlandsch dezelfde regel geldt, dat bastaardwoorden hun eigen klemtoon houden, zijn de uitzonderingen op dezen regel niet in beide talen dezelfde. Een vreemd woord heeft namelijk dikwijls in het Duitsch den germaanschen klemtoon (op de eerste lettergreep) aangenomen, maar in het Nederlandsch den romaanschen behouden. Doch ook het omgekeerde komt voor. Zoo hebben in het Nederlandsch de woorden álphabet, árchipel, ásphalt, génitief, hórizon, húmor, ólifant, réseda, vágebond, zénith, den klemtoon op de eerste lettergreep verkregenGa naar voetnoot3), terwijl zij in het Duitsch dien op een latere hebben behouden. In beide gevallen zou dus in onze taal nadrukverplaatsing in Duitschen zin mogelijk zijn.
Maar niet alle klemtoonverplaatsing is verduitsching. Als een dienstmeisje hare ‘Mevrouw’ een rómanboek te lezen vraagt, of als een dame over heerlijke párfum spreekt, of over een prachtige móskee, die zij op reis heeft gezien, dan is dat veeleer een aanwijzing, dat wie geen vreemde taal kent, onwillekeurig den klemtoon legt op de eerste lettergreep van een woord zonder voorvoegsel, en zonder uitgang die de vreemde afkomst ervan laat voelen.
Maar nu spreekt het artikel ook van ‘zuiver Nederlandsche’ woorden, wier klemtoon onder Duitschen invloed verplaatst wordt. En het is zeer te betreuren, dat er van zulke geen enkel voorbeeld is genoemd. Want ook op den gemeenschappelijken germaanschen hoofdregel, dat bij verbuiging, vervoeging en afleiding de stamlettergreep den klemtoon behoudt, zijn de uitzonderingen niet voor beide talen dezelfde; en dus is er mogelijkheid voor verplaatsing door Duitschen invloed. | |
[pagina 44]
| |
Maar ook hier bestaat evenzeer de kans, dat de nadruk ook zonder dien invloed wordt verplaatst. Als b.v. iemand vertelt over een schitterende óntvangst, dan heeft het Duitsche Empfáng daar niets mee te maken. Daarentegen kan een uitspraak als lééuwin onder Duitschen invloed staan.
Ook van samengestelde woorden geldt hetzelfde. Zelfs kunnen plaatselijke klemtoonverschillen ons om den tuin leiden. Bij verhuizing van Delft naar Leeuwarden in 1867 bleken schóórsteenmantel en rookvléésch te veranderen in schoorsteenmántel en róókvleesch.
Hoe het ook zij, in de meeste gevallen is zelfs bij besliste klemtoonverplaatsing een Duitsche invloed heel moeilijk vast te stellen. Wij zullen ons dus moeten bepalen tot het verzamelen van een zoo groot mogelijk aantal voorbeelden, een taak waaraan alle leden kunnen meewerken.
Maar alleen de deskundigen kunnen beslissen, welke van die verplaatsingen als germanismen zijn aan te merken. Laat ons hopen, dat het euvel geringer zal blijken dan het ons is voorgesteld. H.B.
Voor het opsporen van klemtoonverplaatsing zal het goed zijn, behalve op vreemde (bastaard-)woorden, vooral ook te letten op de uitspraak van samengestelde woorden, deelwoorden als bnw. gebruikt, woorden samengesteld (afgeleid) met mis- en on-, en woorden op (vr. uitgang) -in en op -baar, -ig, -heid, -loos, -lijk en -zaam. In het algemeen geve ieder lid elke gehoorde klemtoon op, die van zijn eigen uitspraak afwijkt en hem daardoor ongewoon voorkomt. Daarbij is het van veel belang, het in O.T. '37, bl. 27, opgemerkte - namelijk het aanduiden van personen en omstandigheden - zooveel mogelijk in acht te nemen. In het bijzonder of de afwijkende klemtoon misschien dienst deed om een tegenstelling beter te doen uitkomen. B. * * *
De schrijver van het artikel van Maart 1933 maakt bij bovenstaande beschouwingen de volgende kantteekening.
Ik heb, in de beide artikelen die ons medelid aanhaalt, den klemtoon bedoeld die gebruikelijk was bij de leidende beschavingsgroep van ongeveer veertig of vijftig jaar geleden. In die groep verkeerden echter de Gaarenstrooms en de Verachterts niet. Het is echter hun beschavingsgroep die nu de leiding heeft gekregen. Ze brengt evenwel het gevaar mee van den germanistischen invloed waarvoor ze altijd veel meer toegankelijk is geweest dan vorige leidende generaties die daarvoor vrijwel onvatbaar waren door het tegengif van een meer Fransche oriëntatie. Destijds moest men dan ook vooral tegen gallicismen strijden, thans is het germanisme de indringer waartegen we ons moeten weren. |
|