Critiek der leden.
Uit de wijze waarop sommige leden reageeren op de bijdragen van hunne medeleden in ons blad blijkt dat er eenig verschil van opvatting bestaat tusschen hen en onze Redactie, met betrekking tot den aard van ons Genootschap en zijn Orgaan.
Ons Genootschap heeft ten doel het aankweeken van belangstelling voor de taal en het orgaan biedt aan de leden de gelegenheid tot onderlinge gedachtenwisseling over vragen van taalgebruik. En wanneer wij nu bedenken dat ons genootschap is een vereeniging van leeken op taalgebied en dat ook de Redactie van het orgaan uit leeken bestaat, komen wij als vanzelf tot de slotsom dat de Redactie aan de opmerkingen van de leden niet den maatstaf mag (en kan) aanleggen, die een streng wetenschappelijk tijdschrift ten aanzien van zijne medewerkers moet toepassen. De bijdragen van de leden in Onze Taal willen niet anders zijn dan opmerkingen, gemaakt met het doel bij de medeleden instemming of tegenspraak uit te lokken.
Natuurlijk zou het ook deze Redactie niet moeilijk vallen, als zij dat zou willen, met de overmacht van haar kennis (geput uit het Ned. Wdb., dat zij wèl, maar de meeste leden nièt bezitten!) de leden af en toe eens op de vingers te tikken, maar waartoe zou dat dienen? De hoofdzaak is dat wij belangstelling hebben voor de taal en daarvan doen blijken; of een lid er dan eens wat ‘naast’ is, is van ondergeschikt belang. Onze Raad zorgt er wel voor dat wij in het goede spoor komen.
Of er dan nimmer aanleiding is voor de Redactie tot het ‘onmiddellijk ingrijpen’ dat sommige leden van haar vragen? Stellig wel. Als een lid b.v. de objectiviteit, of de wellevendheid uit het oog verliest en een groot deel van het ‘taalbederf’ bij ons wil toeschrijven aan den invloed van een bepaald deel van onze bevolking, - dan vindt dat ‘ingrijpen’ als het ware automatisch plaats. En datzelfde zou geschieden als een lid, ten aanzien van een bijdrage van een zijner medeleden, termen zou bezigen als ‘ondoordachte gevolgtrekking’ of ‘misplaatste geestigheid’. Want daarmede zouden zij schade doen aan de vriendschappelijke verstandhouding tusschen de leden, die toch noodig is in een vereeniging als de onze.
Houdt men echter deze beperkingen in het oog, dan mogen onze leden zich vrijelijk uiten en zoo noodig critiek uitoefenen en hoe meer zij zulks zullen doen, zoo veel te meer zullen zij bijdragen tot de bereiking van het doel, dat ons Genootschap zich heeft gesteld.