Het.... of de....?
In een gedachtenwisseling met een lid van onzen Raad vermeldden wij onlangs de omstandigheid, dat bij het kaartspel aas, heer, vrouw en boer het onzijdig lidwoord kregen, dat dus de kaartspeler spreekt van het aas, het heer, het vrouw, het boer.
Zegt de kaartspeler dat wel - kregen wij ten antwoord - of is de onz. vorm in gebruik alleen hier en daar (in hoe kleinen of grooten kring dan ook)?
Willen onze leden ons nu daaromtrent inlichten? Spreekt werkelijk iedere kaartspeler van het vrouw of is dat maar plaatselijk? Of geschiedt het bij wijze van grap?
En de chemici onder onze leden willen die ons inlichten of in hun vaktaal ‘neerslag’ als onzijdig geldt? En indien dit zoo is, geschiedt dit dan om neerslag (‘het neergeslagene’) te onderscheiden van den verbalen vorm? En hoe komen de chemici dan tot deze onderscheiding; denken zij daarbij aan het ‘bezinksel’, het ‘praecipitaat’?