Onze Taal. Jaargang 5
(1936)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan de leden van onzen raad van deskundigen.De leden van onzen Raad bewijzen ons dikwijls de vriendelijkheid om, buiten de keeren dat zij ons van advies dienen wanneer wij ons tot hen als onzen ‘Raad’ (dus als collectiviteit) om voorlichting wenden, ons individueel hunne opmerkingen te zenden ten aanzien van hetgeen zij in ons blad lezen. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat wij ook dezen vorm van samenwerking op hoogen prijs stellen en wij zullen in deze rubriek wat wij aldus mogen ontvangen, ter kennis van onze leden brengen. | |
Overzíen- Neen, wij hebben het verkeerd gezien; Prof. Overdiep neemt vormen als deze niet in bescherming. De schrijver verklaart, naar hij ons zegt, ze alleen op een niet-eenzijdige wijze. ‘“De onderstreepte zinnen (.... “zoo luidde de ontstellende titel van een der tournooi-berichten” en “Het is mogelijk”) houden in dat ik er een “laakbaar germanisme” in kan zien. Maar de taalwetenschap acht het verschijnsel daarmede nog niet “verklaard”. Immers, het blijkt dat de “opmaker” hier als zoo vaak (ik heb daarover een zeer omvangrijke studie in O. Taaltuin geschreven vroeger) het zeer belangrijke verschijnsel der taalverkorting toepast (zie den vollen vorm “over het hoofd zien” in het artikel zelf). Weet u, dat alle “onscheidbare” samenstellingen met het accent op het werkwoord en een verleden deelw. zonder ge- oorspronkelijk scheidbaar waren met het accent op praefix en werkwoord beide? Ook díe ontwikkeling kan in het Nederlandsch, onder bijzondere taalvormende omstandigheden als hier de noodzaak tot kortheid in een titel, niet anders dan als normaal, als “ontwikkeling” of “leven” der taal worden gezien.”’ Aldus Prof. Overdiep, die een zelfde geval van ‘verkorting’, thans voor een ‘reclamespreuk’ ziet in het woord levenslid. | |
[pagina 51]
| |
En als wij klagen dat het toelaten van deze vormen voor ons, leeken, het zuiver taalgevoel in gevaar brengt, geeft schr. ons ten antwoord: ‘Het zuiver taalgevoel sluit ook in: gevoel voor de mogelijkheden van praefigeering der werkwoorden in de moedertaal.’
Ons artikel met het kopje ‘Overzíen’ heeft de Directie van het Algemeen Nederlandsch Persbureau doen schrijven: ‘In Uw laatste nummer heeft U weinig mededoogen met de lieden, die in kopjes boven berichten de taal verkorten. Typografische redenen dwingen de redacties zooveel mogelijk te zeggen in... zestien letters. Bij dit bedrijf worden meer anglicismen dan germanismen gepleegd. Samenstellingen als Burgos-regeering zijn slechts bescheiden navolgingen van de stoute staaltjes, welke in de berichthoofdjes van Engelsche en Amerikaansche bladen zijn te vinden’. | |
Om-- Professor Van Ginneken keert de rollen om. In plaats dat wij bij dit lid van onzen Raad om voorlichting komen, stelt hij nu ons vragen. ‘Waarom is ombouwen en omdoopen verkeerd?’ Ja, waarom...? Omdat... ja, maar dat is toch geen portuur... Omdat, als wij het dan moeten zeggen, al dat om- en dat af- maar toegeven is aan een verlangen naar steeds grooteren nadruk, - aan een behoefte aan steeds sterkere praefixen. Omdat we evengoed kunnen zeggen verbouwen en verdoopen...
Maar hoe kunnen we dat antwoorden, nu wij reeds van te voren weten dat zulk een antwoord niet aanvaard wordt? Dat onze opponent een zeker verschil gevoelt tusschen ombouwen en verbouwen; dat herdoopen te zwak bevonden wordt voor omdoopen, en wederdoopen (en dit terecht!) onbruikbaar wordt geacht om de historische bijgedachte? ‘Wat hadden de Dagbladen moeten zeggen voor omkleeden? verkleeden is toch onbruikbaar; dat doet mij denken aan een Carnaval.’ Ons niet, Professor; wie denkt er nu aan een Carnaval als wij lezen van een bezoek dat onze Prins aan onze troepen brengt.
Professor, laat ons het op een accoordje gooien. Laat ons toegeven dat b.v. het voorvoegsel af dikwijls een andere beteekenis geeft aan het volgende woorddeel dan het praefix ver- en dat het dan een nuttige functie vervult (afkoelen en verkoelen, afkorten en verkorten). Maar staat ons dan toe dat, in al die gevallen, waarbij het aanhangen van af- en om- geen noemenswaardige uitwerking heeft op het begrip, dat door het stamwoord wordt uitgedrukt, wij die praefixen vermijden. Laat ons verweer mogen voeren tegen afflauwen, afmageren en afzwakken; tegen omdoop, omkleeden, omleggen en omvormen. Laat ons een dak mogen dichten en niet ‘afdichten’; een auto mogen remmen en niet ‘afremmen’; een huis verbouwen en niet ‘ombouwen’, ons voor het middagmaal mogen verkleeden en niet ‘omkleeden’. Want anders zullen wij stellig nog eens gaan spreken van ‘afanderen’ en voor verdampen gaan zeggen ‘afdampen’ of een vergadering gaan ‘afhouden’ en in zulk een vergadering over een voorstel gaan ‘afstemmen’.
En dat zult ge toch niet willen! | |
Geen bijzonders- In een vorig artikel hebben wij in het licht gesteld dat wij den partitieven genitief op -s gebruiken na het substantief niets, maar dat in 't algemeen geen gevolgd wordt door het onverbogen substantief. Dus: niets kwaads, niets goeds, enz., maar geen kwaad, geen goed, enz. Als uitzonderingen vermeldden wij: Nieuws (men zegt even goed ‘Geen nieuws’ als ‘Niets nieuws’) en ‘moois’ (‘het moois’). (‘Denk ook aan “lekkers” in de kindertaal’ merkt een lid van onzen Raad op. ‘Het lekkers, dat ik gisteren kocht; en geen lekkers vandaag!’) Hoe komt dat? Doordien - schreven wij - men in den loop des tijds is gaan vergeten dat des van ‘nieuws’ een genitief beteekent en men dus dezen vorm voor een onverbogenen is gaan houden.
Ja maar, zegt een ander lid van den Raad, ‘“dit is de “ontwikkeling” of het “leven” der taal, dat zich voortzet in dat moois en geen bijzonders. Een dergelijke ontwikkeling mag men toch niet afkeuren of tegenhouden? Daarvoor zou alleen aanleiding zijn wanneer bovendien nog de -s doordrong in gevallen, die kennelijk aan het Duitsch onzijdige -s zijn ontleend, zooals een philosoof onlangs zei: Geestelijks zie ik niet in dat probleem.”’
Naar het oordeel van dit lid van onzen Raad dus, een geval van ‘taalverandering dóór taalfouten’, waarover wij vroeger reeds schreven, - van het blijven leven van de taal ten deele als gevolg van de zonden, die wij jegens haar begaanGa naar voetnoot*). Dat dit er ons echter niet toe mag leiden er nu maar op los te zondigen, bewijst wel het afschrikwekkend voorbeeld dat ons hier wordt voorgehouden! | |
Minstens, hoogstens- Prof. Dr. Jac. van Ginneken acht ‘minstens’ en ‘hoogstens’ zeker niet afkeurenswaardig; en merkt op dat, als wij ze willen vervangen, wij dat heel vaak niet zullen kunnen doen door ‘ten minste’ en ‘ten hoogste’, maar dan zullen moeten schrijven en zeggen: ‘op zijn minst’ en ‘op zijn hoogst’. Ja, zelfs als wij ons laten betrappen op ‘eerstens’ en een peccavi ons reeds naar de lippen welt, zelfs dan zien wij zijne hand beschermend over ons uitgestrekt. ‘Is óók zoo erg niet; als het ten minste bij eerstens en tweedens blijft!’ | |
[pagina 52]
| |
Dimmen- Een lid van onzen Raad maakt, naar aanleiding van hetgeen wij in ons nummer van November ten aanzien van dit woord schreven, de opmerking dat niet de Regeering dit woord heeft uitgevonden, maar dat het algemeen gangbaar is in de Sportwereld. ‘Natuurlijk’ - zegt dit lid - ‘is het overbodig. Maar het heeft de speciale beteekenis van dempen van licht van auto's en motorrijwielen. Dempen is in het gewone taalgebruik gespecialiseerd tot waterwerken.’ Wij merken ten aanzien hiervan op dat wij het slechts betreurd hebben dat onze Overheid dit slordige anglicisme nu officieel heeft ingehaald. Als de Regeering flinkweg voor ‘het tijdelijk verminderen van de lichtsterkte van autolampen’ het woord dempen had gebezigd, dan zou dit denkelijk in het gewone taalgebruik al spoedig ook deze speciale beteekenis hebben gekregen. En dat zou winst geweest zijn voor de taal. | |
Stoeten- Het bezwaar van een van onze leden tegen den meervoudsvorm stoeten - dat wij niet deelden - wordt ook niet gevoeld door het lid van onzen Raad, dat ons schreef: ‘v. Looy: In huldigende stoeten Wij komen aangetreên, - zonder twijfel al ouder. En wat moet het lid niet zeggen van meerv. van abstracta als: Ik heb je in geen tijden gezien. Zulke meervouden kwamen al bij de oudste volkeren voor. - Ook verkondigen de Hemelen Gods eer.’ |