Vragen van het A.N.V.
Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond schrijft ons:
Volgens het Handelsblad van 6 Juli 1936 hebben de heeren Vos c.s. het volgende amendement ingediend op het wetsontwerp, houdende bepalingen inzake het tegengaan van oververmoeidheid van bestuurders van motorrijtuigen:
Aan artikel 15 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: 2. de in artikel 1 bedoelde algemeene maatregel van bestuur heeft niet langer gelding dan tot 1 Januari 1939, enz.
Een onzer leden vraagt ons, of dit slechte Nederlandsch of eigenlijk vertaald Duitsch, in een wetsartikel toelaatbaar is.
Ten zeerste zullen wij het op prijs stellen Uw oordeel over het gebruik dezer uitdrukking te mogen vernemen.
Wij hebben het A.N.V. op zijn vraag geantwoord dat, naar onze meening, de uitdrukking in kwestie in tweeërlei opzicht slecht Nederlandsch is: een germanisme (het woord ‘gelding’ in plaats van ‘geldigheid’) èn omslachtige stadhuistaal. O.i. zou hier moeten staan: ‘is niet langer geldig dan’ of, beter nog, eenvoudig ‘geldt niet langer dan’.
Het is ons gebleken dat de Raad van Deskundigen ons inzicht te dezer zake deelt. Of de gewraakte uitdrukking toelaatbaar is, daarover wenschen onze Deskundigen zich niet uit te laten; begrijpelijk, want onze Kamerleden staan, evenmin als wie ook, onder censuur van onzen Raad van Deskundigen. Maar dat de uitdrukking ‘heeft niet langer gelding’ afkeuring verdient en zeer goed vervangen kan worden door: ‘is niet langer geldig’ of, beter nog, door ‘geldt niet langer’, daarover zijn de leden van den Raad het volkomen eens.
Eén lid van den Raad oppert nog: ‘is niet langer van kracht’, en liever nog, zegt hij, las ik: zal niet langer gelden. Maar misschien zijn daar uit het oogpunt van wetten-redactie bezwaren tegen. En een ander lid van den Raad maakt een soortgelijke opmerking; dit lid verklaart dat zijn oordeel betrekking heeft op de juistheid van de vertaling of het synoniem; en hij maakt het voorbehoud dat, wanneer na onderzoek zou blijken dat het woord ‘gelding hebben’ in de ‘kanselarijtaal’ vanouds in de hier bedoelde beteekenis gebruikelijk is geweest, hij het hier niet zou willen afkeuren. Sterker nog: hij is van oordeel dat ‘omslachtige en in een bijzondere taalsoort - de kanselarij- of stadhuistaal - geijkte uitdrukkingen juist in wetten moeten worden gebruikt’.