Onze Taal. Jaargang 5
(1936)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZ.exc. Prof. Dr. J.R. Slotemaker de Bruine, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.Op het gebied van onze schoone moedertaal valt er bij voortduring veel te doen. Naast het zuiverhouden van onzen woordenschat noem ik een zuiveren stijl, een zuivere uitspraak, het bewaren van fijne taal-schakeeringen, zuivere voordracht; er is nog wel meer. Als nu één groep zich uit het vele en verscheidene juist het bewaren van de zuiverheid onzer taal, dat is nu: van onzen woordenschat, ten doel kiest - gelijk met ‘Onze Taal’ het geval is; nu reeds sinds vijf jaren - dan betuig ik gaarne mijn ingenomenheid met die keuze en spreek ik gaarne den wensch uit dat het Genootschap slagen en bij toeneming slagen zal.
's-Gravenhage, April 1936. Hier mogen nog eens een plaats vinden enkele aanmoedigende woorden geschreven ter gelegenheid van onze oprichting. | |
Jhr. Mr. Ch.M. Ruys de Beerenbrouck, Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. †De oprichting van het Genootschap ‘Onze Taal’, dat zich het bevorderen van de zuiverheid der Nederlandsche taal tot doel stelt, zal door iederen Nederlander, die voor zijn moedertaal een rechtgeaarde liefde koestert, als een gelukkig initiatief worden begroet. Dit streven, om den Volksschat der moedertaal van vreemde smetten te zuiveren en in bescherming te nemen tegen een besmettelijke ‘vreemde woorden-mode’, verdient warme instemming en aanbeveling. Moge het Genootschap er tijdig in slagen in breeden kring voor zijn streven belangstelling te wekken. Daarmede verricht het een goed en nuttig werk van hooge, nationale waarde! | |
Dr. J.Th. de Visser, Minister van Staat. †Ik behoef geen uilen naar Athene te dragen door den rijkdom, de schoonheid, het scheppend vermogen onzer Nederlandsche taal in het licht te stellen. Herhaalde malen is dit door onze taalgeleerden en dichters op de voortreffelijkste en meest overtuigende wijze gedaan. Al hetgeen wij denken, peinzen, gevoelen, of waarover wij zuchten, klagen, juichen of jubelen, kan zijn uitdrukking vinden in onze, eertijds gezuiverde, met en in het volk gegroeide en door de dusgenaamde spraakmakende gemeente immer verrijkte taal. Wij kunnen daarop terecht trots zijn. Daarom temeer hebben wij onze Moedertaal en met haar ons Vaderland lief. En daarom is het onbegrijpelijk, dat juist ons volk, wellicht meer dan eenig ander, zijn eigen taal achterstelt bij een vreemde, of misvormt door vreemde woorden, of vooral door germanismen onzuiver maakt. Gezondigd wordt in dit opzicht onder alle standen en rangen. Zelfs maakt menigeen zich belachelijk door, met geaffecteerde stem, telkens zijne fijne beschaving te willen toonen, door de inlassching van een buitenlandsch modewoord. Alsof meelig blanketsel meer waarde had dan frissche natuur-kleur! Neen, laat ons liever onze prachtige moedertaal blijven eeren en dienen, hare wenken opvangen, | |
[pagina 19]
| |
aan hare frischheid ons verkwikken, aan hare kracht ons sterken en aan hare teederheid ons overgeven! Zij is het waard en wij verhoogen er door onze waardigheid.
Het Genootschap ‘Onze Taal’ doet mooi en noodig werk. Ieder rechtgeaard Nederlander, die zijn schoone en rijke taal in eere wenscht te zien gehouden, zal het van zelf steunen. Een uitdrukkelijke aanmoediging schijnt dus overbodig. |
|