Onze Taal. Jaargang 5
(1936)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan onzen raad van deskundigen.Dr. A. Beets, Leiden.‘Ik acht den man zalig, wien het gelukt, zich omtrent zijne moedertaal verdienstelijk te maken.’ Tegen sommige denkbeelden en eenige uitspraken in een met N. onderteekend opstel: ‘Onze Schoone Moedertaal’, in De Gids van 1840 (Dl. IV, 204-208), komt Nicolaas Beets op in een tegenopstel: ‘Taalvervalsching en Spelling’ (in 't zelfde Deel, blz. 227 vlg.) Toen mijn Vader dit opstel, met andere verstrooilingen, herdrukken liet in zijn bundel Sparsa (1882), rechtvaardigde hij dit in een begeleidende aanteekening aldus: ‘Het staat hier meer als eene curiositeit dan als iets anders en als een blijk hoe diep mij het taalbelang reeds voor een veertigtal jaren ter harte ging.’Ga naar voetnoot1) ‘Eenige goede denkbeelden, bij vele verkeerde en waanwijze, mag het echter bevatten.’
Het bevat, bij zijn door den schrijver later gevoelde en erkende gebreken, zeker goede, maar ook schoone en treffende denkbeelden; het heeft belang voor de geschiedenis van eenige nu door niemand meer als zoodanig herkende germanismen; het is ook van historisch belang door 't geen er in staat over den (toenmaligen) strijd tusschen degenen die de spelling van Siegenbeek volgden en wie Bilderdijk aanhingen, en door de beoordeeling die het behelst van Bilderdijk's houding in dien strijd. Maar niet om iets daarvan vermeld ik het hier, al is de gelegenheid mij welkom er even aan te herinneren. De reden waarom ik er van spreek is, dat, zoodra door onze Secretaresse mijn opmerkzaamheid was gevraagd voor het aanstaande eerste lustrum van 't Genootschap Onze Taal, ik mij uit dat opstel, tegen 't slot, een uitspraak herinnerde, die mij onder mijn veertig jaar werken aan 't Woordenboek menig maal voor den geest is gekomen, heeft gesteund en opgebeurd, en die nu zoo geheel past bij de gedachten die in ons opkomen, als wij aan den Stichter van ons Genootschap denken. Die uitspraak heb ik hierboven uitgeschreven.
Een diep ter harte gaand gevoel voor het taalbelang, stil doormengd met het onder den drempel van het bewustzijn werkend voorgevoel van 't zalig geluk van dengeen die zich omtrent de Moedertaal verdienstelijk maakt, heeft in den Heer Elout de kiem doen ontwaken, waaruit ons Genootschap zijn oorsprong heeft. Nu het weldra vijf jaar bestaat, en gevestigd is, mag onze Voorzitter zich in volle bewustheid die verdienste toerekenen en de zaligheid genieten die daarvan 't gevolg is en het loon.
Leiden, April 1936. | |
Prof. dr. N.A. Donkersloot, Amsterdam.Ofschoon ik in Uwe Vereeniging, en zelfs niet enkel daar, vooreerst nog eenigszins een vreemde in den lande ben, wil ik niet nalaten U van ganscher harte geluk te wenschen met het eerste lustrum van het Genootschap Onze Taal. Met groote sympathie en belangstelling heb ik van Uw streven kennis genomen. Dat dit streven voortgekomen is uit de kringen van den handel, waar de taal nu niet bij uitstek beschermd pleegt te worden, was voor mij een verrassing. Wij leven in een tijd van bezuiniging op de goede omgangsvormen, des te meer mag men zich verheugen, als er nog menschen bereid blijken zich af te vragen op welke wijze zij het best, het zuiverst en keurigst iets kunnen meedeelen. Wie maar even zijn oogen tusschen krant en handelsbrief heen en weer laat gaan, kan over de uitkomsten van Uw - en reeds wil ik gaarne zeggen ons - streven niet optimistisch gestemd zijn. Des te meer is het te waardeeren, dat Gij Uw onbegonnen werk toch maar begonnen zijt, - dat immers is het kenmerk van alle idealisme.
Amsterdam, April 1936. | |
[pagina 20]
| |
Prof. Dr. Jac. van Ginneken, Nijmegen.Al is het gevaar voor overdrijving en eenzijdigheid - met de onvermijdelijk daaruit volgende ridiculiseering - in deze zaken nooit van de lucht, toch weet ik het te waardeeren, en verheug ik mij er oprecht over, dat er hoogstaande Nederlanders gevonden worden, die hun moeite, tijd en scherpzinnigheid in den dienst stellen van den strijd tegen het Germanisme. Dit soort vijanden onzer moedertaal doen toch telkens en telkens weer opnieuw een aanslag op onze nauwlettendheid; en wordt dus het groote publiek hier niet extra tegen gewaarschuwd en in geholpen, dan is het zeker dat de gruwel der tweetaligheid langzaam maar gewis, ons taal- en ons volksleven zal ondermijnen.
Ik richt daarom, bij het einde van het eerste lustrum, mijn gelukwenschen aan den Voorzitter en het bestuur van het Genootschap ‘Onze Taal’.
Nijmegen, Maart 1936. | |
Prof. dr. G.G. Kloeke, Leiden.Uw strijd tegen de verwaarlozing van onze taal verdient de sympathie van ieder Vaderlander. Al ga ik met uw loffelijk streven naar taalzuiverheid dus volkomen accoord, toch heb ik mij wel eens afgevraagd, of uw strijdwijze in alle opzichten doeltreffend is. Bij het doorlezen der reeksen ‘-ismen’ of van ‘-isme’ verdachte uitdrukkingen, die zo voor en na aan de deskundigen zijn voorgelegd, heb ik niet zelden gedacht: ‘Welke Nederlanders gebruiken nu ooit deze uitdrukking? Is er werkelijk gevaar, dat deze zegswijze tot de taal der beschaafden zal doordringen?’ Ook trof ik onder de ‘germanismen’ soms uitdrukkingen, waarvan een Duits equivalent niet eens bestaat. Wanneer men het onkruid, rijp en groen, op die manier poogt te wieden, tast men het kwaad niet in de wortel aan. Velen zullen de indruk krijgen, dat men zich vooral tegen Buitenlandse invloeden moet weren, maar de eigenlijke vijand ligt binnen onze grenzen. De taal is een zuivere spiegel der cultuur en het is nu eenmaal een eigenschap van spiegels, dat zij het beeld der werkelijkheid ongeretoucheerd weergeven. De diepste oorzaak van onze taalverwaarlozing is geen andere dan onze tuchteloosheid. We ontvangen particuliere en zelfs officiële brieven met de wonderlijkste taalkundige ontsporingen - ‘nu ja, je begrijpt wel, wat bedoeld wordt’. De spelling wemelt van inconsequenties - ‘spelling is bijzaak’. De interpunctie lijkt naar niets - ‘daar letten we nooit op’. De trema's ontbreken - ‘die stipjes kan de ontvanger van de brief er wel bij denken’. Toch zijn al die dingen wèl van belang, ja zelfs ‘de puntjes op de i’. Want: algemene stiptheid en accuratesse bevorderen ook de taaldiscipline. Invloed ten goede kan hoofdzakelijk van onze scholen verwacht worden, maar het lijkt me niet wenselijk dat ‘Onze Taal’ zich gaat voegen bij de verenigingen van malcontenten op onderwijsgebied. Met meer succes zal het genootschap de strijd kunnen aanbinden tegen de allerergste uitwassen in de pers. Mag ik ook nog eens speciaal uw aandacht vestigen op de verderfelijke invloed van slechte vertalingen? Onze boekenmarkt wordt overstroomd met romans uit het Frans, Duits en Engels, waarvan de taal vaak allererbarmelijkst is. Alweer: het zijn onze eigen landgenoten, die ons deze koopjes leveren. Het minste wat men kan doen, is: de uitgevers voor dergelijke prullen waarschuwen. Dat er op het gebied van radio en bioscoop nog heel wat te verbeteren is, behoef ik wel nauwelijks te zeggen. Er valt dus voor ‘Onze Taal’ nog genoeg te doen en ik hoop van harte, dat het genootschap met steeds toenemend succes zijn moeilijke strijd zal kunnen voortzetten.
Leiden, Maart 1936. | |
Prof. dr. G.S. Overdiep, Groningen.Gaarne gebruik ik de viering van Uw lustrum als aanleiding tot een verklaring van mijn groote hoogachting voor Uw streven.Ga naar voetnoot1) Dat de bezigheden als ‘lid van den Raad’ volop aangenaam zijn, kan ik desondanks niet beweren. Als zoodanig fungeeren wij te zeer als buffer of als boeman. Hoe zeer ik bewondering en waardeering gevoel voor de ‘renaissance’ van vaderlandsch besef bij de leden, een besef dat eigenlijk toch alleen aan onze eigen taal houvast kan vinden, meen ik erop te moeten wijzen dat vele leden nog te veel hechten aan de autoriteit en het gezag van het zeer beperkte en zeer eenzijdige Nederlandsch, dat zij als ‘het’ beschaafd Nederlandsch ‘voelen’. Zal de Nederlandsche ‘volkskracht’ worden bevestigd in de ‘volkstaal’, dan zal men aan de taal van ‘gansch het volk’ moeten toestaan, levende taalschatten te leveren aan de algemeene | |
[pagina 21]
| |
cultuurtaal en evenzeer aan de bijzondere talen van vakken en beroepen. Willen wij niet onze taal ten doode doemen, dan moeten wij hare wortelen buiten (de steden van) het gewest Holland niet gaan afsnijden, noch ook in ander opzicht met louter verbod en politie te werk gaan. Geef alle taalsappen een kans!
Tenslotte: niet de wóórden bepalen den rijkdom of de juistheid van spreek- en schrijftaal, maar de zínnen, waarin de gedachte onder woorden is gebracht. Zuiverheid van zin en gedachte is het doel, waarnaar het Genootschap moet streven, liever dan naar regeling, dat is bevriezing van den woordenschat.
Groningen, April 1936. | |
Prof. dr. J. Wille, Baarn.Het Genootschap ‘Onze Taal’ viert zijn eerste lustrum; ik wensch het van harte geluk, om het goede werk, dat het voor vijf jaar ondernam, en sindsdien trouw volhield, met toenemende kracht en groeiend succes. De ferme strijd, tot nog toe voornamelijk op één zeer bedreigd punt gevoerd, moge zich in de volgende lustra verbreeden tot een standvastig verweer tegen elk bederf en alle bedervers van onze kostelijke Nederlandsche taal, die zoo rijk is en veelzijdig, zoo klaar kan zijn en zoo gevoelig, en die nooit door onverschilligheid of averechtsche begrippen arm, éénvormig, warrig en plomp mag worden gemaakt. Het orgaan van het genootschap moge een algemeene handleiding worden voor allen, die in het practische maatschappelijke leven zuiver en keurig taalgebruik voor zichzelf en bij anderen van groot belang achten. Gaarne wil ik ook, zoolang en zooveel de redactie dat wenschelijk acht, daartoe, met anderen, van raad blijven dienen. Want bij de ontmoedigende ervaring van veel taalverwaarloozing, waar men recht had, de grootste zorg te verwachten, is het mij tot geen geringe bemoediging geweest, dat bij zoovelen, die midden in het practische ‘zaken-leven’ staan, een spontane belangstelling in onze taal zoo verheugend tot uiting kwam: er is dan toch nog hart voor Nederlands taal onder Nederlands volk.
Baarn, Mei 1936. |
|