[Nummer 5]
De eerste vijf.
Toen ‘Onze Taal’, nu vijf jaar geleden, werd opgericht, werd daarmee vooral bedoeld, een gelegenheid te scheppen waar belangstellenden op het gebied van het Nederlandsch elkaar schriftelijk konden ontmoeten en van gedachten konden wisselen over de taal. Tevens zou, in het orgaan waarin dit zou geschieden, de redactie, in kleine artikelen en korte opmerkingen, deze belangstelling prikkelen. Maar daar menigeen, als resultaat van zulke gedachtenwisselingen tusschen leeken - want ook de redactie bestaat uit leeken - allicht iets van beslissend gezag zou willen vernemen, werd, te dien einde, een Raad van Deskundigen gevormd die in zulke gevallen een uitspraak zou kunnen geven.
Het was dus een vereeniging van onderling taalverkeer die men beoogde, eene die, behoudens zeldzame uitzonderingen, niet naar buiten zou werken en die dan ook den naam van ‘Genootschap’ droeg. Wanneer men dit in aanmerking neemt dan is het volkomen verklaarbaar dat het in de nu afgeloopen vijf jaren bereikte resultaat meer intensief dan extensief is geweest en dat de ledenkring van ons genootschap, al heeft die zich uitgebreid, niet groot is gebleven. Meer uitbreiding is bovendien belemmerd door bijzondere omstandigheden. Ten eerste noopt de crisistoestand waarin wij nog steeds verkeeren, menigeen tot het schrappen van lidmaatschappen en, te meer nog, tot het niet aannemen van nieuwe. En ten tweede heeft de spellingsquaestie zeer storend gewerkt. Immers, deze heeft, hoe men ook over haar inhoud moge denken, de aandacht van talloozen in den lande afgeleid van de hoofdzaken der taal - syntaxis, grammatica, stijl en volkseigenheid - naar een bijzaak: de schrijfwijze. De belangstelling van het volk schoot opeens uit naar de vraag, hoe men sommige woorden moest schrijven en werd geheel weggetrokken van de toch veel belangrijkere: of men Nederlandsch en goed Nederlandsch schreef. Gelukkig is althans de eerste woede van dien onzaligen strijd nu wat bekoeld.
Wanneer men een en ander in aanmerking neemt, dan mogen wij over het bereikte resultaat na vijf jaar werken van ‘Onze Taal’ niet ontevreden zijn. Ons genootschap heeft, hoe weinig het ook naar buiten werkt, toch een zekere bekendheid gekregen en het heeft de aandacht getrokken van sommige Regeerings- èn van eenige Persorganen. Vooral wat de laatste betreft mag deze aandacht verheugelijk heeten want met de ‘krantentaal’ is het nog steeds vrij jammerlijk gesteld. Wanneer men in een groot blad leest dat een vlieger daalde na zijn motoren te hebben ‘gedrosseld’ (het Duitsche woord voor worgen of smoren) en dat hij eenige ‘verwondingen’ kreeg en men vindt in een ander groot blad bij den raadselredacteur zoo weinig taalkennis dat hij ‘gelag’ aangeeft met het woord ‘drinkgeld’ (hetgeen dubbel fout is: het zuiver Nederlandsche woord voor ‘drinkgeld’ is fooi en het gelag is niet de fooi maar de heele vertering) dan betreurt men opnieuw den tijd, toen een hoofdredacteur van zulk een blad de drukproeven van de heele krant nog zelf kon revideeren... en zelf kennis van en hart vóór de taal had. Maar het feit dat, zooals gezegd, eenige bladen aandacht wijden aan ons orgaan, mag toch zeker worden uitgelegd als een teeken van eenigen inkeer.