[Nummer 11]
Onze Duitsche... broeder?
Het zal onzen lezers niet ontgaan zijn dat wij eenige keeren met ingenomenheid melding hebben gemaakt van de waardeering die ons streven, onze taal te beschermen tegen overheerschende invloeden van buiten, heeft gevonden ook bij onze vrienden van over de oostelijke grenzen. Terecht heeft men van Duitsche zijde in dit streven niets gevoeld dat zou kunnen worden uitgelegd als een onvriendelijke bedoeling ten aanzien van de Duitsche taal..., zooals wij ons ook hebben weten vrij te houden van eenige gedachte aan opzet bij onze Duitsche vrienden om, buiten hunne grenzen, de taal des lands te verdringen of daar ook maar voor hunne taal een ebenbürtige plaats op te eischen.
Dat het Duitsch in steeds sterkere mate in onze taal doordringt, hebben wij geweten aan invloeden van deze zijde, aan laksheid en gemakzucht veelal, en dikwijls hebben wij gedacht aan het woord van Bismarck: Holland annektiert sich selbst.
Thans echter moeten wij ons afvragen of wij te dezen niet àl te onergdenkend zijn geweest en diegenen gelijk zullen krijgen die in het voortschrijden van Duitsche invloeden in onze taal een opzet, een systeem meenen te zien.
In een artikel ‘Houston Steward Chamberlain über die Deutsche Sprache’ (in het Septembernummer van ‘Muttersprache’, het orgaan van den ‘Deutschen Sprachverein’) vinden wij àl te overvloedig reden voor deze vrees. Dat de schrijver van het artikel met blijkbare ingenomenheid Chamberlain aanhaalt waar deze zich in krenkende woorden uitlaat over het Engelsch (‘darum dringt in England keine Spur wahrer Bildung ins Volk...’) moge ons koud laten; wij zijn geen kampioenen voor Engeland of de Engelsche taal. (Alleen zou men geneigd zijn in herinnering te brengen het woord van een Duitscher, van onverdacht allooi, Ernst von Feuchtersleben, die oordeelde: ‘Der französische und englische Schriftsteller steht darin in grossem Vorteile, dass er sich bewusst ist, für ein Publikum zu schreiben, wo der Gelehrte nicht Pedant, der Ungelehrte nicht ungebildet ist.’)
Maar niet mag het ons koud laten als de schrijver van het artikel de woorden van Chamberlain tot de zijne maakt als deze spreekt over de plaats die hij voor het Duitsch in het buitenland opeischt, over ‘die zwingende Notwendigkeit, dass die deutsche Sprache die Weltsprache werde’.
Wij kunnen het artikel niet in zijn geheel overnemen, maar beperken ons tot eenige zinsneden, waarbij wij enkele, wel zéér sprekende, woorden spatieeren.
‘Durchführbar ist dieser Traum der weltbeherrschenden deutschen Sprache: es liegt nicht bloss im Interesse der Deutschen, vielmehr ist ihnen hier eine Pflicht vorgezeichnet. Das Pflichtgebot umfasst zwei Absätze: zum ersten, ....; zum zweiten, an jedem Ort, zu jeder Zeit soll er eingedenk sein, sie anderen aufzunötigen.
... dann kommt (‘im Ausland’) bald der Tag, wo diese deutsche Sprache auch in den gesetzgebenden Körperschaften und Verwaltungen Gleichberechtigung geniesst und ist es erst so weit, dann dringt sie siegend ins Leben ein.
Inzwischen muss durch Schulen und auf jedem möglichen Wege dahin gewirkt werden, dass die deutsche Sprache die Sprache aller höheren Bildung werde. Die Menschen müssen einsehen lernen, dass, wer nicht Deutsch kann, ein Paria ist. Die fremden Völker werden Deutsch lernen aus Neid, aus Interesse, aus Pflicht, aus Ehrgeiz, - mir ist jede Veranlassung recht; mit der deutschen Sprache schenken wir jedem ein so unermessliches Gut, dass wir uns kein Gewissen über die Veranlassung zu machen brauchen. So ungefähr denke ich mir den Siegeszug der deutschen Sprache...