‘Schobbers’.
Zoo heeft, in de vergadering van de Tweede Kamer, Minister Colijn die Nederlanders genoemd die hun bezit aan Nederlandsche fondsen verkochten en daardoor den gulden deden dalen. ‘Onvaderlandslievende schobbers’ noemde hij zulke lieden.
Een van de communisten heeft, in navolging van den Eersten-Minister, deze menschen daarop betiteld met ‘schobbejakken’.... maar toen viel een presidiale hamerklop hem in de rede. En toch zijn de twee woorden volkomen gelijkwaardig. Bij ‘schobberd’ (met een d op 't eind) verwijst van Dale eenvoudig naar ‘schobbejak’ waarvan hij als tegenwoordige beteekenis opgeeft: deugniet, bedelbrok, schooier. En hij leidt het woord af van het geschobde (geschubde) jak dat oudtijds de geringe krijgslieden droegen.
Maar het Etymologische Woordenboek van Franck-Van Wijk acht een andere afkomst waarschijnlijk, n.l. van het Nederduitsche schobben = schuren of van het bij Kiliaen voorkomende z.n.w. schobbe = schurft. En het geeft als aequivalent: ‘luizenvent’!
En zoo'n uitdrukking is, ministerieel, in de deftige Handelingen der Staten-Generaal gebracht! Zij 't dan ook dat ze daar (volgens den Voorzitter) ‘als unicum’ zal staan en ‘tusschen haakjes’.