Verleden tijd.
Wij laten hieronder volgen de weerlegging van den heer Mr. W.J.L. van Es, welke wij in ons vorige nummer reeds hebben aangekondigd.
‘In het verleden ligt het heden in het nu wat worden zal.’
‘“In Uw orgaan tref ik onder bovenstaand hoofd, maar zonder het motto een artikel tegen mij aan. Voorzoover ik kan nagaan hield mijn artikel geenerlei verband met het doel Uwer vereeniging. Tot mijn verwondering is dan ook door een kunstgreep deze aanval in Uw orgaan mogelijk geworden.
In Neerlandia had ik een artikel gewijd aan het vraagstuk van “Pénétration pacifique”, enz. Ik heb de reden aangeduid, n.l. de zeer bepaalde beteekenis van dit woord, waarom ik dus niet behandelen zou het doorsijpelen van vreemde invloeden in vollen omvang, maar de georganiseerde doelbewuste doorboring.
Van deze inleiding vind ik in den aanval op mij geen spoor. En aldus werd een aanval mogelijk, die ik in Uw orgaan betreur.
Ik moge opmerken, dat ik thans meer dan dertig jaar een groot deel van mijn leven heb gewijd aan de opbeuring van ons volk en onzen stam, waarbij ik genoegzaam gegevens heb kunnen verzamelen, gegrond op inlichtingen uit de eerste bron, die mij doen betreuren, dat in ons land een vertakking van de Alliance française kon worden opgericht. Haar doelstelling is, in het land van oorsprong, pénétration pacifique enz., waarbij zij op de door mij aangegeven wijze steunt op kernen in het buitenland, die van dit doel niet op de hoogte zijn. Ook de Cité Universitaire draagt het karakter van pénétration. En de herdenking van een door den tijdgenoot veroordeeld, door ons ten onrechte vergeten “schandverdrag”, dat aanleiding werd voor den ondergang van een deel van onzen stam, had een politieke strekking. Wat zou U ervan gezegd hebben - niet in Uw Orgaan, dat er wellicht de plaats niet voor zou zijn - indien een Duitschgezinde groep plechtig zou willen herdenken de Pruisische hulp aan Oranje aan het eind der 18e eeuw? Het valt gemakkelijk een uit zijn verband gerukt artikel te bestrijden door minimaliseering. Zoo zou die vergadering er maar één geweest zijn en zou allang vergeten zijn, als ik haar niet had opgehaald. Dit werpt een eigenaardigen blik op de mentaliteit van den schrijver. De vergadering was een krachtige uiting van de Franschgezinde “kliek” te Amsterdam, aantoonend hoe diepgezonken het nationale gevoel in Amsterdamsche kringen is.
Deze vergadering was het symptoom eener verderfelijke geest, zooals de ramp der Zeven Provinciën dat was van een anderen geest van vreemden oorsprong. Met dit verschil, dat de geest, die dit verdrag herdacht, springlevend is, en naar wij mogen hopen, die andere geest ten minste in onze marine is vernietigd.
Het ging niet om één vergadering, maar om haar geest. Deze vindt bij den schrijver geen afkeuring, al wil hij het francophile karakter niet betwisten (welk woord francophile in zijn woordenschat waardeering inhoudt).
Wat voert de schrijver - of was het redactioneel - verder tegen mijn betoog aan? Om te slagen moest hij de strekking van mijn betoog veranderen, gelijk spoedig moge blijken. 1) Een vergelijking van het aantal Fransche en Duitsche voorstellingen. Er wordt een manke vergelijking gemaakt, omdat verzwegen wordt, dat de Fransche voorstellingen in hoofdzaak uiting zijn van doelbewuste georganiseerde propaganda, terwijl bij mijn weten de Duitsche in hoofdzaak uitgaan van menschen, die er hun brood mede verdienen.
Italiaansche schoorsteenvegers, ijsco's, zelfs de Italiaansche opera zijn geen symptomen van “pénétration” in den zin, die dit woord heeft en zooals ik het bezigde.
Er was dus een verschil in karakter, waarom ik uitsluitend de Fransche besprak. Slechts door dit te verzwijgen, werd de aanval mogelijk, en slechts een intellectueele “vervalsching” maakte mogelijk deze vergelijking van aantal van voorstellingen als argument te gebruiken.
Immers als de schrijver de volgende woorden bezigt:
“De Duitsche cultuurpropaganda van het tooneel is bij ons dus niet alleen sterker dan de Fransche, maar vooral ook algemeener”, dan is hier het woord “cultuurpropaganda” ten onrechte gebezigd, om voorstellingen onder patronaat der Wagnervereeniging of van Fritz Hirsch, op één lijn te kunnen stellen met die onder patronaat van de Alliance Française.
Indien in ons land Duitsche geleerden worden benoemd, Nederlandsche studenten naar Duitschland en Duitsch-Zwitserland trekken, zooals onze “bakvisschen” naar Fransch Zwitserland, indien Duitsche wetenschappelijke werken grooten invloed hadden, dan ontbreekt hierbij elke schijn van “propaganda” met het karakter van “pénétration”. Maar indien sedert den oorlog onze francophilen zich organiseerden als onderdeel der Alliance française, en zich kernen vormden om opzettelijk Fransche geleerden, Fransche wetenschap hier in te voeren enz., dan geschiedde dit bovendien onder Fransch politiek beschermheerschap, met miskenning van karakter en oorzaak van de gehate en daardoor overschatte Duitsche invloeden.
Ik heb er niets tegen, dat men vanuit het dieper besef van nationale eigenwaarde overmaat van Duitschen invloed bestrijdt. Ik betreur diep, dat men zich daarbij vergeet, en den duivel met Beëlzebub tracht te verdrijven.
Men noemt zich nog gallophiel, maar is reeds gallomaan, omdat men duidelijk blijk geeft het critisch vermogen te hebben verloren. Bekend zijn de pogingen, om het onderwijs in het Fransch weer te versterken. Onze gallomanen betreuren den achteruitgang in kennis der Fransche taal, veel min, omdat dit voor een volk met eigenwaarde werkelijk een gemis zou zijn, als wel, omdat zij in die kennis een tegenwicht tegen Duitsche invloeden zien. Vandaar ook, dat ten onrechte de schrijver van den aanval op mij, oorzaak van het verval van het Fransche tooneel in Nederland, in gemis aan kennis van de Fransche taal zoekt. Zoo doet ook een door hem geraadpleegd bestuurslid der Alliance over de Fransche film in Nederland. De ware oorzaak ligt elders. De Italiaansche opera trok in haar bloeitijd zelfs ons nederigste volk. De Fransche film was reeds uitzondering, toen de geluidsfilm nog niet was ingevoerd. Het Fransche tooneel enz. zijn vermoord door een misplaatst “sterstelsel”, bij onvoldoende bezetting der nevenrollen. Fritz Hirsch trekt trouwens méér dan ooit de eigen Nederlandsche opera deed, omdat het geheel àf is.
De enkele malen, dat ik een voorstelling onder patronaat der Alliance bijwoonde werd ik, evenals te Parijs zelf, getroffen door het lage peil der voorstelling.
Dit bewijst dus, dat onze gallophilen òf wel het critisch vermogen hebben verloren, òf wel, de oorzaak wetend, maar zich schamend, een anderen uitleg opdringen.
Aldus geeft men in Nederland hoopen geld uit voor slechte kunst, omdat zij Fransch is. En aldus beschikt de Fransche “propaganda” over Nederlandsche personen en Nederlandsch geld, in veel grooter mate, dan deze zelfde personen bereid zijn te wijden aan de eigen cultuur.
De juiste wijze van bestrijding van Duitsche invloeden kan alleen geschieden door ons tooneel, onze films, onze wetenschap zóó op te stuwen, dat zij ons volk doorzinderen en naar den vreemde uitstralen. Dat is de kracht der Duitsche cultuur en dat mist de Fransche op dit oogenblik. En daarom organiseert de laatste zich met Fransch staatsgeld, gebruik makend van kernen in het buitenland.
2) De Taalkwestie.
Ik sta principieel aan de zijde van Uw genootschap, waar het Duitsche woorden bestrijdt, maar zie aanhoudend, hoe in Uw midden francophilie drogredenen vindt om de Fransche woorden minder gevaarlijk te achten. Indien ik overigens den hartstocht mis voor “purisme”, komt het, omdat het Engelsche, het Joodsche, het Iersche volk voorbeelden zijn, hoe taalverbastering - zelfs in de mate als in Ierland,