dig’ beteekent; oorspronkelijk beteekent het ‘effen’,, ‘gelijk’; vandaar ‘slechten’ (= met den grond gelijk maken) en 't figuurlijke ‘beslechten’. Dat ‘slecht’ gaat dan beteekenen ‘gewoon’, ‘gewoontjes’ en dan: ‘minderwaardig’. Dien laatsten overgang zien we precies zoo bij het Fransche ‘ordinaire’; in de latere beteekenis ook door ons overgenomen.
Wat zegt ons de geschiedenis van een woord als ‘creatuur’ voor de beteekenis? De geschiedenis zegt véél; maar blijve, alweer, liefst buiten beschouwing, wanneer bijvoorbeeld de rechter zou moeten uitmaken of dit woord beleedigend moet worden geacht of niet. De oorspronkelijke beteekenis, die zeker niet beleedigend is, alleen een bijgedachte van ootmoed tegenover den Schepper heeft, vinden we nog in bijbelsche taal. Maar daarnevens heeft zich de geringschattende beteekenis ontwikkeld, welke het woord nu bij 't volk heeft; terwijl we het in het Brabantsch, in vroeger eeuwen - bijvoorbeeld in het spel van Lanseloet ende Sanderijn -, met eerbied en bewondering gebruikt vinden. (bv. regel 548).
Gaan we nu nog verder uit elkaar geloopen dialecten vergelijken, dan is het verschil in beteekenis uiteraard dikwijls nog veel grooter; denk aan het Middelnederlandsch ‘quene’, een in den regel met geringschatting gebruikt woord voor ‘vrouw’, terwijl het in het Engelsch het woord werd voor de eerste vrouw, the queen. Gaan we de vroegere verwanten van ‘quene’ na, dan vinden we een volkomen neutrale beteekenis, die van ‘vrouw’, ‘mannin’.
En het woord ‘vrouw’ zelf, wat is de beteekenis daarvan in den loop der tijden niet veranderd! In het Gotisch beteekent het (fraujo) heerscheres; 't vrouwelijk van frauja = heer(scher). Van dat mannelijke woord hebben we nog verwanten in vroon(diensten) en in 't Duitsch Frohn(leichnam); ons ‘vrouw’ heeft nog in zeer enkele gevallen zijn oude beteekenis behouden; het vrouwelijk van ‘baas’ (‘kom eens bij den baas, kom eens bij de vrouw’, tegen huisdieren gezegd) en ‘Mevrouw’, als aanspraaktitel van een vorstin. Trouwens, is ons woord ‘heer’ niet bezig precies denzelfden weg te gaan? Bij ‘mijnheer’ denken we heelemaal niet meer aan de oude beteekenis van ‘heer’; getuige ook de vervorming tot ‘meneer’; ‘sinjeur’ is den ‘heer’ op dezen afdalenden weg voorgegaan.
* * *
Het aantal voorbeelden is uiteraard tot in 't oneindige uit te breiden; maar het is niet ons doel, hier een verzameling merkwaardige levensgeschiedenissen van woorden te geven. Enkel maar eenige bewijzen, dat men nooit, wanneer men oneenig is omtrent de beteekenis van een woord, moet gaan argumenteeren met vroegere beteekenissen. Dan zou men ook tot het besluit moeten komen dat ‘smijten’ eigenlijk ‘smeren’ beteekent (of, als men 't minder ver ophaalt, ‘slaan’) en ‘verwaten’: vervloekt; en ‘oorbaar’: nuttig en ‘tuin’: heining.
Enzoovoort!
JAN WALCH.